Kom vanavond met verhalen,
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen,
alle malen zal ik wenen.
Leo
Vroman
BELEVENISSEN
VAN EEN GEZIN
IN DE
OORLOGSJAREN 1940 - 1945
door
A.W.DULFER -
PLOEG
Ermelo, augustus 1986
INLEIDING.
Na het overlijden van Vader vroegen Gerard en Lucie mij
een verhaal te schrijven over de oorlogsjaren '40-'45 en dan in het bijzonder
de periode van Vaders gevangenschap en alles wat daaruit voortvloeide.
Noch zij
beiden noch ik beseften hoe zwaar dit verzoek was. Het dagboek uit die jaren en
de brieven die ik uit die periode nog bezat moesten me helpen mijn geheugen op
te "frissen". Hoe meer ik me verdiepte in deze periode van ons
huwelijk, hoe zwaarder de opdracht ging wegen. Maar ik begon er mee en kwam tot
september 1944, de ontruiming van het kamp Vught, toen legde ik het weg.
Op 4 mei 1986
hield Ds. Nico ter Linden in de Nieuwe Kerk in Amsterdam de
herdenkingstoespraak naar aanleiding van het verhaal over Rizpa en haar zonen. Een
verhaal uit II Samuel 21. Het hele verhaal greep me bijzonder aan en toen hij
eindigde met het bekende gedicht van Leo Vroman :
Kom
vanavond met verhalen,
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal
ze honderd malen,
alle malen
zal ik wenen.
stond het voor mij heel duidelijk vast. dat ik het
begonnen verhaal moest afmaken voor jullie en voor jullie kinderen. Het is me
zwaar gevallen. Had ik kunnen vermoeden dat het me zo zou aangrijpen, ik denk
niet dat ik er dan aan begonnen was. Maar ik weet ook zeker dat Gerard en Lucie
hier geen vermoeden van hadden.
Het is een
heel lang verhaal geworden. Lees het of luister er naar. Alleen als je het
wilt,leg het anders weg tot later.
Moeder
DE EERSTE
JAREN.
25 Januari
1939:Johannes Hendrik Dulfer trouwde met Alida Woutera Ploeg. We hielden van
elkaar. Bij de stapel bewaarde brieven, was ook de laatste brief van Vader
geschreven vanuit hotel "de Donderberg" in Leersum de middag voor
onze trouwdag.
Zoals hij
toen schreef over onze relatie, zo bleef het met alle ups en downs, blijde
gebeurtenissen en verdrietige voorvallen, bijna 45 jaar lang, tot de Here hem
tot zich nam. Hij was toen "geborgen bij zijn Heer", waar hij zo naar
verlangde. Er was een eind gekomen aan een huwelijksleven, zo vol diep
ingrijpende gebeurtenissen, die jarenlang en jaren later zo'n bepalende
invloed op ons beider leven zouden hebben.
In januari
1940 werd Gerard geboren. De geboorte was twee maanden te vroeg. Het toen zeer
kleine Juliana ziekenhuis had geen plaats voor mij en maar amper een plekje
voor de couveuse wieg van Gerard. Wekenlang verzorgde zuster Verduin hem en
bracht Vader dagelijks twee flesjes moedermelk per fiets naar het ziekenhuis in
de zeer strenge winter van 1940. Gerard redde het en kwam na acht weken naar
huis.
Een jaar
later, om precies te zijn 15 maart 1941 werd Jaap geboren. Het verschil was wel
erg groot, kwam Gerard te vroeg, Jaap liet ons drie weken wachten. Hij was aanmerkelijk
zwaarder namelijk zeven pond, terwijl Gerard zich met amper vier pond presenteerde.
Weer een jaar later werd Yke Marij geboren op 19 Juli. Een schattige baby. Natuurlijk
een groot feest. Ze kwam keurig op tijd met haar zes pond.
Ons
gezinnetje was nu behoorlijk druk met drie kleintjes. We woonden bij de
verffabriek in een heel groot en zeer bewerkelijk huis. De kinderen vroegen
veel zorg en het voorrecht van deze tijd met z'n wegwerpluiers kenden we in die
jaren niet. Dagelijks werd er gewassen, een grote ketel vol luiers op de vier
pitten van het gasfornuis. We hadden geen wasmachine, geen centrifuge of
droogtrommel. Na de oorlog kregen we een wringer, wat al een enorme vooruitgang
was.
De oorlog, in
1940 begonnen, werd door de bezetting van ons land steeds drukkender. De
voorraden in ons land werden afgevoerd naar Duitsland als Liebesgabe. Als
gevolg hiervan kwamen artikelen bij ons op de bon. We ontvingen bonnen voor
levensmiddelen, kleding, schoeisel, brandstof, ja wat niet al.
De rantsoenen
werden langzamerhand steeds kleiner tot er begin '45 grote tekorten ontstonden.
De mensen gingen op hongertochten om te proberen door ruiling of voor veel geld
voedsel te kopen. Herhaaldelijk kwam het voor dat men onderweg of thuis stierf
van ellende of van de honger. Was de honger al ontzettend, de toestand werd nog
erger toen de winter 1944-'45 inviel en er geen brandstof meer was.
Maar nu lopen
we vooruit op ons verhaal. In gedachten gaan we terug naar het najaar van 1942.
We waren nu al ruim twee jaar in oorlog en het verzet tegen de Duitsers begon
op gang te komen. De L.O. werd opgericht voor de onderduikers, dat waren mensen
die door de Duitsers gezocht werden om verschillende redenen : hulp aan Joden,
niet naar Duitsland willen om te werken of ze hadden sabotagedaden gepleegd,
kortom onderduikers. Ze deden alles wat niet mocht en riskeerden gevangenschap
of de doodstraf. Aan de zaak kwam van tijd tot tijd een zekere Gerrit v.d. Born
uit Voorthuizen. Hij deed alles wat
beslist streng verboden was en zocht onder andere onderduikadressen. Nou dat
leek Vader een goede zaak en zo kwam Dirk Knol eind September voor een maand in
ons huis. Een Vader van tien kinderen en Gereformeerd, die moesten we toch
zeker helpen. Eind oktober vertrok Dirk Knol naar Harderwijk, naar het
Sanatorium Sonnevanck en kwam daar in huis bij de directeur Dr. Bergsma. Het
was ook wel tijd dat hij ging. Niemand begreep hoe riskant de zaak was en Dirk
Knol werd steeds vrijer en bewoog zich overal in het dorp en kletste met
iedereen. Hij hield vacantie, maar die 10.000 gulden die op zijn hoofd gezet
waren, was in die tijd een fors bedrag en had ons duidelijk moeten maken dat
het huisvesten en verbergen van hem behoorlijk riskant was.
DE ARRESTATIE
5 NOVEMBER 1942.
Het werd 5
November 1942 de verjaardag van tante Lien. In die tijd was zij in huis bij
Jannie en Jo Ratelband. Ik besloot met Gerard 's middags naar Arnhem te gaan om
haar te feliciteren. Vader zou met de auto op zakenreis en dan op de terugreis
naar Harderwijk gaan en Dirk Knol opzoeken. Ons dagmeisje Lena bleef bij de
kinderen tot Vader en ik weer thuis waren. Zo vertrok ik met Gerard voor op de
fiets naar het station, zette de fiets in de schuur bij opa en oma Dulfer en
ging weg met de trein. Alles verliep normaal, alleen de terugreis gaf wat
problemen. De sneltrein van vijf uur was zo vol dat ik besloot om twintig
minuten later met de stoptrein te gaan en kwam zodoende pas kwart voor zes in
Ede aan. Het meenemen van de fiets vlotte ook niet zoals ik wel wilde. Ik moest
binnenkomen en vernam toen dat Grootmoeder zeer ongerust was over Grootvader. Niets
vermoedend zei ik Henk te zullen vragen hierheen te gaan. Als het nodig was zou
hij wel blijven slapen.
Hoe
afschuwelijk was mijn thuiskomst. Vader opende de deur niet toen ik belde. Het
duurde zelf erg lang voor de deur openging en toen stond daar Lena, onze hulp. Het
was direct duidelijk dat er iets helemaal fout zat. Lena die zeer goed Duits
verstond en sprak vertelde hoe er een Duits sprekende meneer achter Vader naar
binnen was gekomen. Er was ook een Hollander bij die weinig sprak. In de
achterkamer wilden de heren zitten, ondanks het feit dat er geen verwarming
was. Achteraf ( in '45 ) vertelde Vader dat de overgordijnen nog open waren,
hij sloot de gordijnen haastig en schoof zijn portefeuille tussen de mimi
tafeltjes. het eerste wat de heren interesseerde was Vaders portefeuille. Die
heb ik niet was Vaders antwoord. Er werd wat heen en weer gepraat en onderwijl
scharrelde de tweede man door de kamer, bekeek de boekenkast en nam het boek
van professor Schilder " Licht in de Rook " uit de kast en bladerde
het door. Na de oorlog was ik zeer verrast, want juist in dit boek werden later
de valse papieren opgeborgen, waarmee ik naar Amsterdam ging of die ik uit
Amsterdam meebracht. Het gescharrel door de kamer leverde verder de portefeuille
op die tussen de tafeltjes lag. Dat was geen beste beurt. In die portefeuille
zaten belastende papieren. Allereerst twee brieven van Dirk Knol, juist die
middag ontvangen om door te geven aan zijn vrouw, en een brief aan de
accountant van zijn zaak. Bovendien had Vader vijf minuten van te voren twee
rondzendbrieven ontvangen, een afscheidsbrief van een jongen aan zijn ouders
in Hillegom voor hij gefusilleerd werd en de tweede brief was een brief uit
indonesië, die clandestien via Tokyo en Berlijn in ons land was gekomen,
waarin de toestand in indonesië werd beschreven tijdens de inval van de Japanners.
Het was er niet gunstiger op geworden voor Vader. Er volgde een huiszoeking. Boven
in de slaapkamer kon Vader nog net even Yke Marij toedekken en beneden bij
het weggaan Jaap over z'n bol strijken. En dat was het dan op 5 November 1942.
Bij de
thuiskomst van Grootvader na een half jaar hoorden we hoe alles zich bij zijn
arrestatie had toegedragen. Grootvader vertelde ons het volgende : Twee heren
waren bij hem in zijn kantoor gekomen. ze legitimeerden zich. Ze waren van de
Sicherheitsdienst en zeiden dat Grootvader gearresteerd was en mee moest. Grootvader
die zijn kantoor aan huis had was gewend altijd aan Grootmoeder te zeggen als
hij even wegging, dat miste nooit. Grootvader wilde dat weer doen, maar dat
werd verboden. Dit was zo'n vreemde manier van doen, dat Grootmoeder dadelijk
ongerust werd. Ze stuurde een boodschap naar het station, maar werd er niets
wijzer van. Grootvader was met twee heren weggegaan meer wist men niet. Ze
brachten Grootvader naar de Langenbergkazerne boven op de berg en kregen toen
door dat er nog een zoon was. De informatie van het adres kregen ze van
Grootvader en dus trokken ze er meteen op uit om Vader te arresteren. Helaas
kwam Vader net het kantoor uit en informeerden ze wie hij was. Vader die net
voor het loket stond vroeg luid om hun legitimatie papieren. Ogenblikkelijk stil, anders sterben sie gleich an
Bleivergiftung. Zo was de reaktie waarop Vader
hen voor ging naar huis.
De
verslagenheid was groot. 's Avonds kwamen de trouwe vrienden bijeen dat wil
zeggen de families de Nooy, dominee en mevrouw Kremer, Grootmoeder en tante
Auk. We hebben alles besproken en nadat Cons Haffmans was gekomen heeft dominee
Kremer met ons gebeden. Grootmoeder bleef. We hebben samen geslapen dat wil
zeggen de hele nacht liggen praten. Het was teveel voor ons. Uitwendig was ik
volkomen beheerst maar inwendig beefde en trilde alles.
De daarop
volgende dagen waren enorm druk. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat was er
bezoek. Nergens kwam ik aan toe. Ieder meende een weg te weten om iets over
Vader en Grootvader gewaar te worden. Ze zouden wel snel weer in ons midden
zijn. Zelf was ik niet zo hoopvol. De wijze van arrestatie stond mij niet aan.
De morgen na
de arrestatie belde ik de familie in Arnhem op, deelde het een en ander mee en
vroeg of Lien naar Ede kon komen om dan door te reizen naar Amsterdam. Per
telefoon wilde ik Pa en Moe niet inlichten. Jo maakte bezwaar, waarop ik zei
dat het me niet kon schelen wie er kwam als er maar iemand voor mij naar
Amsterdam ging. Een kwartier later kwam ik tot de ontdekking dat Jo Amsterdam
had gebeld en Moe persoonlijk de geschiedenis had verteld. De stakker was zich
naar geschrokken. In de loop van de morgen kwam Lien. Pa (mijn vader) kwam
direct per trein naar Ede, zeer ongerust natuurlijk. "Bij alle zorgen om
je man, zullen er in de toekomst misschien ook geldzorgen komen. Moe en ik
zullen je zonodig zoveel mogelijk financieel helpen. Maar beloof me dat je
financieel onafhankelijk zult blijven van Jo." Met grote ernst zei Pa
dit. Beloof het me nu alsjeblieft, dan ga ik rustig naar huis.
Zaterdag 7
november was ik bij Grootmoeder aan het station en ontmoette daar tot mijn
verrassing Jo Ratelband, die volgens zijn zeggen eigenlijk op weg was naar
mij. Dit was heel goed mogelijk maar toch gaf dit bezoek me een onaangenaam
gevoel. Hoe dit kwam, wel Jo informeerde terstond of Grootvader en Vader samen
iets hadden gedaan wat verboden was, wat natuurlijk onzin was. Daarna volgde :
Als U beiden graag zou willen dat ik me er mee bemoei, dan wil ik dat wel doen.
Ik moet echter zeker weten dat de zaak rein is. Is dit niet het geval dan bemoei
ik me er liever niet mee. Ik heb een veel te goede naam in Duitse kringen en
wil die niet in het gedrang brengen. Ik was perplex, maar wist me te beheersen
totdat het gesprek op onze principiële houding kwam ten opzichte van de
bezettende macht. Toen ontstond er een ernstig conflict. De over ons gestelde
machten moesten we gehoorzamen volgens Jo. Tot slot kreeg ik te horen dat het
met mijn geloofsleven treurig gesteld was, als ik er zo over dacht, en mij wel
eens mocht herzien. Deze overheid was onze overheid niet, besliste ik en ging
totaal overstuur naar huis. Jo had voorgesteld met Bernhard, zijn broer, een
hooggeplaatste Hollandse SS-er, naar de heer Dierendonck te gaan de
N.S.B.-burgemeester van Ede. Grootmoeder en ik waren er niet erg enthousiast
over, maar wezen het niet definitief af. Op
de terugweg naar huis ging ik eerst naar de heer de Nooy en deed daar verslag
van het gevoerde gesprek. Voer nooit meer een principieel gesprek met je zwager
was zijn antwoord. De lijnen van jullie gedachten zullen elkaar nimmer raken. Die
raad heb ik opgevolgd.
Op maandag
morgen belde ik eerst Jo op, de heer de Nooy luisterde mee. Jo was woest op me,
omdat Grootmoeder en ik niet wensten dat hij uit onze naam naar de heer Dierendonck
zou gaan. Wij wilden voorkomen dat Grootvader en Vader later deze N.S.B.-er
hoogst dankbaar zouden moeten zijn. We wilden dat Jo via zijn Duitse relaties
iets zou proberen en verwachten alleen daar resultaat van. Woedend was hij. Als
ik Jo wilde voorschrijven wat hij moest doen dan bedankte hij ervoor en moesten
we zelf maar zien. Ik heb hem toen geantwoord dat als hij van mening was dat
hij zich terug moest trekken, hij daar volkomen vrij in was en ik die
beslissing aan hem liet. Die hele actie van Jo is verdriet geweest van A tot Z.
Niets heeft hij bereikt.
Na een week
kwam hij op een Vrijdagavond tegen tien uur aanzetten. Hij kwam van de
Langenbergkazerne na een borreluurtje daar met de commandant, en zei doodleuk
dat er nog meer arrestaties zouden volgen. Zelfs van kerkeraadsleden. Ieder
moment kon er een inval plaatsvinden. In Ede werden de mensen direct
gealarmeerd maar er gebeurde niets.
Intussen
waren we gewaar geworden dat Vader en Grootvader niet in Arnhem zaten maar
gehaald waren door de Gestapo en zo goed als zeker direct overgebracht waren
naar Scheveningen. Een definitieve bevestiging ervan krijgen mislukte en scheen
ondoenlijk.
Er kwamen
mensen uit Amersfoort vrij die meenden dat ze Grootvader daar hadden gezien. Een
ander beweerde dat ze waren overgebracht naar Utrecht en weken later beweerde
weer iemand anders dat ze toch in Arnhem zaten. Het was afschuwelijk. Commissaris
Hulsman van de Edese politie beweerde zes november dat hij absoluut noch niet
wist dat Grootvader en Vader gearresteerd waren. (iets dat achteraf ook klopte)
De naam van de heer van Son en van de familie Laponder werden genoemd in
verband met hun arrestatie. Beide families waren verdacht van N.S.B.
lidmaatschap of minstens sympatiserend. Maar ook nu geen enkele zekerheid. Zo
bleef het tot negen januari. Heen en weer geslingerd, moedig en dan weer
terneergeslagen, vol vertrouwen en dan in grote angst. Zo gingen de dagen
voorbij. Het was een moeilijke Decembermaand ook al vierden we het Sinterklaasfeest
en verscheen de heer Zomerhuis als Sint om de kinderen te verwennen. Gerard was
wel onder de indruk maar Jaap genoot intens.
De dagen
gingen voorbij en tegen Kerst maakte ik me reisvaardig om naar Amsterdam te
gaan. Gerard bleef bij Oma. Tweede Kerstdag zouden Oom Johannes en tante Auk in
Ede komen en belangrijke mededelingen doen. Zij hadden zoveel relaties en
kwamen er altijd achter.
Ik zat zo in
spanning dat ik een retourtje naar Ede nam. Och heden, alweer een fiasco. Een
onprettig bezoek. Ook nu weer was men van mening dat ik wel meer wist maar het
niet zeggen wilde. Zeer nerveus maar uitwendig kalm ging ik opnieuw naar
Amsterdam. Voor Oudejaarsdag ging ik met de kinderen naar huis terug. 'K was
moe, voelde me ellendig van heimwee en zorg.
Op
Oudejaarsdag kwamen Grootmoeder en Loes en bleven tot ,s avonds, evenals Auk
die bleef slapen. Gerrit en Marinus van den Brink kwamen 's avonds evenals Ds.
en Mevr. Kremer.
Nieuwjaarsdag
1943, de jaarlijkse receptie van de zaak. Natuurlijk ben ik er heen gegaan. David
de Nooy werd voorgesteld als de nieuwe directeur van het schildersbedrijf en
Zwerus zijn broer werd de nieuwe employé voor het kantoor. De heer Boeree deed
zoveel mogelijk Vaders werk. Dadelijk na zijn vertrek kwam de heer Boeree zijn
hulp geheel belangeloos aanbieden. Zeer stipt en trouw volbracht hij zijn taak.
Hij deed het met veel ambitie en 't zal hem stellig gespeten hebben toen hij
zijn plaats na de oorlog weer moest afstaan. Zoals ik al eerder vertelde kwam
er op 9 Januari verandering. Op die Zaterdag werd ik opgebeld door de
Sicherheitsdienst in Den Haag en kreeg toen de heer Aflerbach aan de telefoon. Ik
moest warme kleding brengen en wat me zeer verbaasde was wel de vraag wanneer
ik dat kon brengen. Direct liet ik volgen : vandaag. Hoe laat ik in Den Haag
kon zijn. Tegen vier uur. Dat was goed. Op mijn vraag of er voor Grootvader ook
kleding gebracht moest worden stemde hij toe. Ik kreeg echter direct de indruk
dat Vader hoofdzaak was. Grootmoeder en ik togen toen ieder met een koffer
naar Den Haag en melden ons op het Binnenhof nummer zeven waar de heer
Aflerbach "Führer" van dienst was. Wat een toestand in het oude
departement van kolonieën. We hebben er achteraf wel om gelachen. We moesten
natuurlijk eerst een tijd wachten in een grote hal. Het werd al donker. Er was
een hollandse beambte die de overgordijnen ging sluiten, maar de gordijnen met
dezelfde vaart weer opende en ons vermaande toch vooral voorzichtig te zijn met
onze antwoorden. Het kan uw familie zo schaden als u teveel zegt.
Binnengelaten
begon de heer Aflerbach dadelijk met de opmerking : " U weet zeker wel
waar het om gaat. " We wisten het niet, dat was dus nogal eenvoudig. Hoe
wij probeerden er achter te komen waarvoor Grootvader en Vader gepakt waren,
het bleek niet mogelijk erachter te komen. Het was hopeloos. Vader was schuldig
en Grootvader wist ervan. Ein schwere
Ubertretung. Al dadelijk kregen we de indruk
dat Aflerbach van Grootvader niet veel wist. Later bleek dat hij Grootvader nog
nooit verhoord had. Op ons verzoek een bijbel te mogen geven vertelde Aflerbach
dat Vader daar reeds om gevraagd had en hij gezorgd had dat Vader er een kreeg.
"Wir sind keine Barbaren, Frau Dulfer" Het zou evenwel lang duren
voor Vader die bijbel werkelijk kreeg. Geen enkele inlichting wilde hij geven. Als
ik U inlicht over de zaak dan moet ik u in Schutzhaft nemen, was zijn antwoord.
Of we hoorden :" das darf ich
nicht sagen, Frau Dulfer. Ihre Mann hat Freunden, und Sie wüsten da nicht
von." Tot in de treure hebben we deze
zinnen gehoord. Vader had twee dagen gelogen van de morgen tot de avond en
daardoor een ander de gelegenheid gegeven om onder te duiken. Als het waar was
wat ze vermoeden, en het zou blijken dat de zaak aan de overkant was gekomen (
in Engeland ) dan zou Vader voor het Kriegsgericht komen. Nou zeiden we dan
zullen we een advocaat zoeken om hem bij te staan. Helemaal niet nodig. Vader
zouden ze in dat geval een Duitse advocaat toe wijzen. Daar kwam geen hollandse
advocaat aan te pas. Hij beloofde dat Vader tijdens een verhoor een brief mocht
schrijven. Het zou 12 maart worden voor Vader mocht schrijven.
Het resultaat
van dit bezoek was, dat we nu zeker wisten waar Grootvader en Vader naar toe
gebracht waren, dat we iedere maand kleding mochten brengen en om de veertien
dagen een brief schrijven via de heer Aflerbach. Betrekkelijk welgemoed kwamen
we 's avonds doodmoe thuis. we hadden iets kunnen doen en meenden het nu voor
elkaar te hebben. Wat een illusie. We meenden dat alle brieven ontvangen werden
en maanden later bleek dat ze allemaal netjes waren achtergehouden.
Begin
februari (de zesde) gingen we opnieuw naar Den Haag en kwamen toen terecht op
het Binnenhof nummer vier kamer zeven A. Een vrij vruchteloos bezoek, de zaak
had geen voortgang gemaakt. Zes maart opnieuw naar Den Haag. Grootvader was de
vorige dag verhoord en volgens Aflerbach was hij onschuldig. ( in werkelijkheid
was Vader ook toen niet verhoord ) Grootmoeder huilen en zeggen dat ze de
volgende dag jarig was en in al die maanden niets gehoord had. Het vertederde
Aflerbach en hij belde naar de gevangenis en gaf de opdracht dat Grootvader
een brief mocht schrijven ter ere van Grootmoeders verjaardag. Inderdaad kwam
die brief later ook. Buitengekomen liepen we te lachen om de scène die Oma
opgevoerd had. Waarom Vader ( Henk dus) op twaalf maart toestemming kreeg om te
schrijven dat hoorden we na de oorlog. Hij schreef in die eerste brief zo
ontroerend, hoe zwaar deze vier maanden hem gevallen waren. Over een
blaasontsteking die hem een paar weken hinderde. Over de 7 passen heen en de 7
passen terug. Over de pakketten, de eieren, het brood en de rookvlees, hoe
alles bedorven was. Stop geroosterd brood in het pakket of kaas in zilverpapier.
Maar als Aflerbach het niet weg liet brengen bedierf het evengoed. Met de
kleding die we brachten was Vader erg gelukkig. Hij probeerde ook daar als heer
er uit te zien. Zorg vooral voor boorden , manchetten en een porseleinen
knopje. Hij vroeg om tandpasta van de oude kwaliteit. Met de reeds gezonden
tandpasta was wat uitgehaald. De pasta was er voorzichtig uitgehaald en boter
was er nog voorzichtiger weer ingedaan. Het bleek dat hij een trouwfoto van ons
in de cel had. Komt dat gelukkige leven nog eens terug, ik hoop het zo intens
schreef hij. Dan blijkt het dat zijn pak niet te best meer is graag een ander
pak. En dan is het advies : Laat het oude pak maar keren, hoe verzon hij het. In
Maart komt Jo Ratelband weer aanzetten met het verhaal dat Grootvader en Vader
binnen een week vrij zouden zijn. De week ging voorbij maar er gebeurde niets. Nogmaals
beweerde Jo : 't is absoluut zeker de volgende week, nog hoogstens vier dagen. Opnieuw
gebeurde er niets.
Zes April
opnieuw naar Den Haag. Dit keer alleen. Kleding mochten we niet meer
meebrengen. Aflerbach had ons niets te zeggen en kon ons niet ontvangen. Drie
keer heb ik op een dag een dringend gesprek aangevraagd om voor elkaar te
krijgen dat ik een ander kostuum mocht brengen. Toen kreeg ik Aflerbach
uiteindelijk toch te spreken. Opnieuw soebatten of Vader met het oog op zijn
verjaardag toch een pakket zou mogen ontvangen. Ik vroeg naar Grootvader. Binnen
een maand zou Grootvader thuis zijn. Helaas ook dat gebeurde niet.
Op elf mei
weer samen naar Den Haag. Grootmoeder verdrietig en ik niet minder. Foto's
behoefde ik niet te sturen. Die wilde Vader helemaal niet hebben. Hij heeft ze
mij teruggegeven zei Aflerbach. Later stuurde ik een serie mooie foto's met een
suikerzoet briefje aan de directeur van de gevangenis, die de foto's Vader ter
hand stelde. Voor Grootvader was het nog een kwestie van dagen en inderdaad op
veertien mei kwam Grootvader thuis. Hij zag er goed uit, maar was wel nerveus. De
grote schaduw was Vaders afwezigheid. We hoopten heel veel te horen over Vader
maar dat viel tegen. Grootvader wist heel weinig van Vader. het enige wat me
troostte waren de laatste woorden die Vader tegen Grootvader kon zeggen toen ze
beiden met hun gezicht naar de muur moesten staan, bij het binnenkomen in de
gevangenis " GOD ZORGT ".
Deden we dan
helemaal niets, konden we dan niets doen? Natuurlijk wel. Op advies van Wim
Smit zochten we contact met Mr. van Proosdij in Amsterdam om rechtskundig
advies maar spraken er alleen over met de heren de Nooy. Mr. van Proosdij deed
vaker zaken voor gevangenen en had goede contacten in Den Haag. Over Grootvader
zat hij niet in, maar wel over Vader. De dreiging met het Kriegsgericht stond
hem niet aan. Hij ging aan het werk, reisde naar Den Haag en probeerde er
achter te komen wat er aan de hand was. Na verloop van drie weken kwamen we
weer op zijn kantoor. Het resultaat was dat Vaders zaak vrijwel zeker iets met
spionage te maken had, volgens zijn informanten, gezien ook de grote
geheimzinnigheid rondom de affaire. Bij gebrek aan bewijs zouden ze Vader los
kunnen laten, wat dus inhield dat hij dan wel nooit in Schutzhaft genomen zou
worden. Als regel gingen deze mensen, na bevestiging van het vonnis uit Berlijn
naar een concentratiekamp. Mr. van Proosdij hoopte dat dit in Nederland zou
zijn. Zouden ze ertoe overgaan Vader naar Duitsland over te brengen dan was er
een ernstige reden om te twijfelen aan behouden terugkeer na de oorlog. Geen
blijmoedige maar een eerlijke mededeling. Met deze loodzware last moesten we
verder leven. Keer op keer ben ik na Grootvaders thuiskomst naar Den Haag
gegaan. Soms vier maal in de maand, maar steeds tevergeefs.
16 Juni werd
me beloofd dat ik Vader zou mogen spreken als de stukken uit Berlijn terug
waren. Eind September heb ik als het ware afscheid genomen van dhr. Aflerbach
"Ik zal doen voor u wat mogelijk is" ,heeft hij mij beloofd. Och wat
voor waarde had die belofte. Nu is het October en nog hebben we elkaar niet
weergezien.
Op 13 October
kwam er een brief van Vader. Hij wilde zo graag hoge pantoffels. Men haastte
zich om hoge pantoffels voor hem op te scharrelen, maar ondanks het feit dat
dhr Aflerbach in de gevangenis aanwezig was kon ik ze niet kwijt. Weggejaagd
werd ik, zeer onbeschoft bejegend door een Hollander in uniform van ongeveer 20
jaar. Je blijft kalm en correct, maar is het wonder dat ik inwendig kookte. Zo'n
onbeschofte vlegel, wat een optreden.
26 Oktober
bracht ik Jaap naar Halfweg naar Thijs en Toos Baart. Hij zou veertien dagen
blijven. IK was zo moe en wilde graag wat uitrusten. Uitgaan lokte me niet meer
aan. Het was of ik niet van huis weg kon gaan. Gerard ging naar Oma aan het
station. Het was nu erg stilletjes alleen thuis met Yke Marij. 28 Oktober kwam
er tot mijn grote verrassing een brief van Vader. Schrijf nog eens over de
kinderen. Het kwam bijna in elke brief voor en dat was niet zo'n moeilijke
opgave. Van de heer Zweerus de Nooy kregen de jongens een degelijke trekkar. Gerard
wist met zijn fantasie altijd wel een spel te bedenken. Soms was de kar gewoon
een kar dan was het weer een auto of een trein. Gerard trekt en Jaap zit in de
kar. Hij gooit gras of bladeren of rommel uit de kar naar Gerard, omdat Gerard
een paard is en hooi moet eten. Gaat de tafel in de kar met stoeltjes dan is
het een verhuisauto. Mag Yke Marij erbij dan is het feest volmaakt. In een
volgende brief schreef ik hoe bang Jaap voor de maan was. Hij wilde beslist
niet naar de maan zien en kroop diep onder de dekens.
3 November
Dankstond. Ik was zo verdrietig en miste Vader zo. We begrepen en verstonden
elkaar zonder woorden. het is eigenlijk niet doenlijk voor me om hierover te
schrijven, dit gedeelte uit mijn dagboek sla ik over. Wees moedig schreef Vader
in zijn laatste brief. O, dat was ik wel, als Vaders naam maar niet genoemd
werd. Hebt uw vijanden lief, hoe kon ik het. 't was onmogelijk.
Dankstond ik
heb meegedankt, echt gedankt voor alle zegeningen ontvangen in dit jaar. Er was
voor mij gezorgd tot beschamens toe. Maar dat wist Vader wel, ik had er zo vaak
over geschreven. Maar al zag ik al die zegeningen, daarom bleven de grote
zorgen ook evengoed. Het verdriet om Vader, de grote onzekerheid over zijn
terugkeer, de zorgen voor het gezin. Die last was me soms zo zwaar. Ds. Kremer
was naar leeuwarden vertrokken. Ds. Blaauw sprak in deze dienst. Er was nog
geen band. Ds Kremer zou zeker voor ons gezin en voor andere gezinnen gelijk
aan het onze gebeden hebben, maar Ds Blaauw kende me niet en Ds Hajer zag je
niet.
De Here zal
voor je zorgen. Geloven is niet moeilijk, maak er geen probleem van. Geloven is
heel eenvoudig en de Here zal je nooit loslaten. Hij zorgt altijd en vergeet
ons nimmer, Heus. Ja, ik hoor je dit alles zeggen en ik moet zeggen je had
gelijk. Heel vaak hebben deze woorden me in het afgelopen jaar getroost
vastgehouden en teruggebracht.
's Avonds
kwam de familie Z. de Nooy en Gerrit van Brink en Riek Uittenbogaard. Het was
zo goed aangevoeld. Gerard moest vanavond zijn gebedje opzeggen voor het slapen
gaan en daarna mocht hij er altijd iets aan toevoegen. Dat gebeurde nu ook:
"Lieve Heer wilt U voor Japie een grote verhuisauto kopen en voor Gerard
een heel grote trein met een locomotief in papier verpakt. Amen"
Een jaar is
voorbij gegaan, onbegrijpelijk wat is er veel gebeurd. En ondanks alle
inspanningen hebben we niet bereikt dat Vader naar huis mocht. Zelfs elkaar een
maal ontmoeten, eenmaal met elkaar spreken was ons niet toegestaan.
SCHEVENINGEN
NOVEMBER 1942 - DECEMBER 1943.
Voor me liggen Vaders brieven allemaal geschreven toen
zijn Einzelhaft was opgeheven en hij in een zogenaamde gemeenschapscel zat met
drie andere gevangenen. Het zijn acht brieven. Allemaal gecensureerd.
Op 14 Mei
hoopt Vader dat er nu regelmatig contact zal zijn. Hij dankt erin voor alle
pakketten, waarin ook speciaal brood zat door Wim voor hem gebakken. Hij
maakte zich zorgen over mijn alleen zijn met de kinderen 's nachts en wilde
weten hoe groot de salaris korting was en of de kinderbijslag normaal kwam. De
Bijbel heeft Vader nog niet ontvangen (14 mei). Hij maakte zich zorgen over de
stenen pijpen, laten de jongens ze vooral niet breken. Het waren zogenaamde
doorrokers, al rokend kwam er een afbeelding te voorschijn. Cons Haffmans had
ook een pijp bij ons. De pijpen hingen in een rekje. Prachtig vonden ze het om
met zo'n lange stenen pijp te zitten roken. Hij schreef over de boeken die hij
las. "Inger Skram" een uit het zweeds vertaald boek. Hij schreef
hoeveel steun hij had gehad aan de berijmde psalmen en bekende gedeelten uit
doop en avondmaal formulier. In iedere brief komen vragen om zeep en davitamon
5. Op 3 juni mag hij opnieuw schrijven. Het is Hemelvaartsdag. Een dringende
vraag om wasgoed op te halen. Nu dat gebeurde maar de stank in die kleren was
er gewoon niet uit te krijgen, onvoorstelbaar wat een merkwaardig doordringende
lucht brr. twee of drie maal wassen en dan dagenlang boven buiten laten hangen
op het plat. Sinds begin april had hij niets meer ontvangen. Felicitaties voor
Jan en Riek Spaans met hun tweede zoon, ook zo Jan en Sjoukje van Asperen, de
vreugde over de aanstaande blijde gebeurtenis bij Ko en Anna de Nooy. Zijn
spijt niet bij het huwelijk van Niek Ploeg te kunnen zijn en zo gaat het door,
niemand wordt vergeten: Verwijzen naar zijn laatste brief in onze
verlovingstijd geschreven met de gedachte dat ze me later in moeilijke tijden
van ons huwelijk tot steun zou kunnen zijn, merkwaardig he, schrijft hij.
21 Juli is er
weer toestemming gegeven voor een brief. Mijn brieven van Juni had hij
ontvangen eveneens drie pakketten Juni en Juli kleding en brood, boterkoek spek
en boter. Hij voelt zich bezwaard. Als het teveel moeilijkheden geeft mag ik
hem ook roggebrood sturen. Het boek over handelseconomie hebben ze hem niet
gegeven, wel een gevangenisbijbel. Eindelijk. Hij schrijft pas tot rust te
zullen komen, als hij definitief weet waar hij aan toe is. Weer een verzoek om
leuke verhalen over de kinderen door te geven en ik vertel hem van Jaap die
wegliep naar de markt en bij een ijscoman bleef staan. Hij was er niet meer weg
te krijgen tot een zusje van Lena maar een ijsje kocht en hem toen naar huis
kon brengen. Jaap die besliste dat als hij ziek was dat er dan een koperen
slang onder zijn dekens gelegd moest worden. Dan was hij zo weer beter. Vader
bleef lezen, hij kon de drie delen van de institutie van Calvijn te pakken
krijgen (vertaling Prof.Sizoo) en genoot intens. Met zijn celgenoten kon hij
er niet over spreken. Hij schrijft: dag in dag uit met dezelfde mensen verkeren
vraagt veel geduld, vergevingsgezindheid en vooral de minste zijn. Dan denk ik
aan het verhaal van de suiker. Ze kregen een half pond suiker per maand. Er was
er één bij die met een natte vinger achter elkaar dat halve pond suiker tot de
laatste korrel oplikte en dan maar knarsen met de tanden. Daarna ontzettende
dorst en s' nachts telkens op de 'ton'.
Ik moet ook nog denken aan de periode dat hij nog alleen zat. Hij droeg
een bruin pak met een streepje en net als later zat er in de revers van het
jasje een speld. Jullie weten dat vast nog wel. Op de punt van de revers. In
die tijd mocht Vader niets, niet lezen, niet schrijven, geen post ontvangen,
hij werd niet gelucht, zelfs zijn tonnetje mocht hij niet buiten zetten. Werd
er water gebracht of de ton vervangen dan moest hij in een hoek tegen de muur
gaan staan en zich pas bewegen als de cel weer gesloten was. In die periode
verzon Vader van alles. Hij gebruikte die speld voor het schoonmaken van zijn
nagels, maar hij gebruikte die speld ook om een gekleurd draadje uit zijn
pantalon te peuteren. Met eindeloos geduld verdwenen alle gekleurde draadjes en
had de broek een ander patroon gekregen. De speld werd ook gebruikt om te
krassen op de muren. Na verloop van tijd was de speld tot de helft afgesleten
en op een goede (of beter kwade) dag was hij hem kwijt. Op zijn knieën kroop
hij door de cel, maar hoe hij zocht de speld was weg en bleef weg. Diep
ongelukkig was hij erdoor.
18 Augustus
werd er opnieuw geschreven. Een wat trieste brief. Geen post ontvangen, geen
pakket en wat last van benauwdheid 's avonds. Frisse lucht is het enige
medicijn en dat krijgt hij nu 's morgens. Sinds hij bij de anderen zit wordt
ook hij gelucht. Opnieuw vragen om kleding en voor alle vrienden en kennissen
afzonderlijk een woordje. Blij en dankbaar dat Riek veel bij me slaapt en me
helpt. Altijd maar heimwee naar mij en de kinderen.
1 October: de
benauwdheden zijn voorbij. Het is koeler in de cel. Vader voelt zich verzwakt,
is magerder, vergrijsd en heeft een bleke gevangeniskleur gekregen. Het is voor
het eerst dat hij schrijft over de grijze haren. De laatste brief van mij was
van 8 augustus. Hij heeft twee foto's ontvangen, familiekiekjes. De eerste foto
van mij. Zoals in ieder brief een dringende vraag om zeep, tandpasta en
Davitamon 5.
11 October
1943: een grote verrassing, Vader mag opnieuw schrijven. Nog geen post van mij
ontvangen. Hij heeft zuurkool leren eten en vindt het lekker. De gevangenisbibliotheek
geeft hem leesstof. O.a. de belijdenisgeschriften van Augustinus, Van
Bijbelse bodem (van Obbink), Antwoord uit het Onweder, een Barthiaans boek van
Dr Miskotte, Om de oude wereldzee (van Kuijper) en een stel romans. De
bezetting van zijn cel wisselt regelmatig en is niet altijd plezierig. Hij
maakt zich zorgen over Pa Ploeg in Amsterdam die geopereerd is. Een
familiekiekje gaf hem veel vreugde, maar wat was Grootmoeder volgens hem grijs
geworden en Loes werd volgens hem steeds dikker. Eindelijk heeft hij nu ook een
foto van mij met de kinderen. Dolblij was Vader ermee. Stuur me een winterjas,
een sjaal en slobkousen. Slobkousen worden tegenwoordig niet meer gedragen. Ze
werden van een stevige wollen stof gemaakt en met knoop en knoopsgat om de
enkel vastgemaakt. Ze sloten zo de bovenkant van de schoen af en bedekten de
voet. Heerlijk warme voeten op deze manier. Hij moet een kies laten plomberen
en vraagt om een postwissel met tien gulden. De optimist schrijft erbij: wat er
overblijft kan tezijnertijd dienen voor een spoorkaartje naar huis, en dan de zucht
'wanneer?'. Als we toch een ogenblik in de toekomst konden zien.
11 November
1943 komt de laatste brief uit Scheveningen. Voor het eerst horen we wat meer
bijzonderheden over zijn celgenoten en ook dat hij sinds 21 oktober tewerk is
gesteld in de aardappelpitploeg. Hij had er zelf om gevraagd. De dagen gingen
niet alleen sneller voorbij, maar wat het fijnste was hij kreeg en extra
maaltijd, 'soep', aardappelsoep of koolsoep. Ik word er beslist dikker van. Nou
dat zal ook wel nodig geweest zijn. In gedeelten at of dronk hij de soep op
(twee liter), zo vertelde Vader later. En dan moest hij beslist op de krib gaan
liggen, zo opgezet was zijn maag. Na
een paar uur knaagde de honger weer opnieuw, maar het idee even een verzadigd
gevoel gehad te hebben was alles wat hij toen wenste. De werkomgeving was ruw,
zeer ruw. Op een enkele uitzondering na waren het beroepsmisdadigers. Ik kan op
dat gebied veel van ze leren, zo ik die kant later ook op zou willen, schreef
Vader.
Hij had reeds
veertien verschillende celgenoten gehad. Toen ik voor het eerst bij anderen in
de cel kwam, vertelde hij later, trof ik daar Mr Simons aan. Een Haags
advocaat, later in Utrecht. Hij wilde me wel Spaans leren, maar doordat Mr
Simons in vrijheid werd gesteld was het maar van korte duur. Het peil van de
celgenoten werd steeds lager. Het waren over het algemeen dieven, zwarthandelaars,
en zwartslachters. Hun belangstelling was 'brood en spelen'. Zijn kleding
blijft een probleem. Probeer via Dr van Waalwijk en Ulbe gedaan te krijgen bij
de gevangenisdirecteur dat ik elke maand schoon wasgoed krijg. Kan Dirk Bothof
niets eens gaan praten! Geen idee van de problemen die dat ons zou kunnen
brengen. Hij loopt op gevangenisklompen en draagt gevangenissokken. Ik heb nu
warme voeten. Het Rode Kruis verzorgde iedere maand een pakje met fruit,
koeken, soms ook andere levensmiddelen erin. Het was een fijne aanvulling voor
Vader en telkens een enorme verrassing. OOk nu weer een dringend verzoek om
zeep. Hij gebruikte de zeep om onder andere zijn sokken te wassen. Maar de zeep
werd zo schaars. Over het gevangenisleven mocht hij weinig meedelen. Om half
zeven stond hij op, aardappels pitten van acht uur tot half twaalf, en van half
twee tot half vijf, en dan om half zeven als het donker was op bed. Zelfbeheersing
leer ik hier wel, en ook wordt ik hier zwijgzaam. En dan ineens, maar maak je
geen zorgen over me, als ik weer vrij ben dan viert de vrolijkheid weer de
boventoon. En dan weer, zoals in ieder brief, woorden om mij te bemoedigen. Advent
is in zicht. Wees blijmoedig, wees blijmoedig. Ik weet dat je me nodig hebt,
maar de Here heeft jou en mij in 1943 kracht gegeven. Hij zal het verder zo
maken als goed voor ons is. Hij zorgt.
Op 21
November 1943 ontving hij de brieven van mij, geschreven in juli en augustus. In
het afgelopen jaar waren verschillende ontslagen gevangenen naar me toegekomen.
Luister maar naar ze, wees vriendelijk geef reisgeld terug maar vertel zelf zo
weinig mogelijk. Aan dat advies hield ik me, ontving de mensen altijd alleen. Allereerst
kwam Mr. Simons met een grote flaphoed op en een vlinderstrik. Heel joviaal en
vol verhalen. Mevrouw Dulfer als uw man thuiskomt koop dan a.u.b. een andere
hoed voor hem . Die hoed met kleine rand staat hem vreselijk. Toen uw man de
cel inkwam was ik verbijsterd, die hoed, en die ogen, zo wezenloos. De eerste
dagen zei uw man practisch niets, schuw tot en met. Het is een ontzettend nette
man, weet u dat wel. Ik zei (Mr Simons): hoe krijg je en houdt je in godsnaam
een plooi in je broek? 's Avonds werd me dat duidelijk. Trok hij zijn broek uit
dan werden keurig de vouwen in de broek gelegd en ging de broek onder de
matras. Ongelooflijk mevrouw. Hij waste zijn sokken in koud water en ook zijn
manchetten en boorden. Mevrouw, ik was sprakeloos. Alles even precies. Thuiskomen
zal er voor hem voorlopig wel niet bij zijn. Nou dat wist ik dan.
Later kwam er
een opgeschoten jongen, opgepakt voor het niet inleveren van zijn radio. "Freddy"
een rasechte Rotterdammer. Ik heb beloofd, mevrouw, om naar u toe te gaan en
over het reisgeld hoefde ik niet in te zitten. Duidelijk he, een bord met
boterhammen was goed aan hem besteed. Ik beloofde naar zijn moeder te gaan en
deed dat ook. Ze woonde vlak bij het station in de Spoorstraat. Een
arbeidersgezin, geen vader. In de keuken heb ik zitten thee drinken, en ging
toen naar Den Haag. Freddy was een nerveuze knul. Hij had het moeilijk gehad in
de Bajes. O, mevrouw, ik heb zo vaak gezegd: O, als ik maar weer bij mijn
moeder achter een jus blokje mag zitten. Zijn moeder was gerustgesteld van mij
te horen dat Freddy wel erg goed uit zou kijken, want naar scheveningen dat
nooit weer.
VUGHT DECEMBER 1943 - SEPTEMBER
1944.
Op 9
December 1943 werd Vader geheel onverwacht met nog andere gevangenen per trein
overgebracht naar Vught. Niet alleen onder begeleiding van Duitsers, maar ook
hoofdinspekteur Anton van der Spek uit Den Haag was daarbij. 's Avonds belde
Anton me op, vertelde van de reis en van de enkele zinnen die hij met Vader had
kunnen wisselen. De Teleurstelling bij mij was groot. De heer Aflerbach had me
toegezegd Vader te mogen spreken voor hij scheveningen uitging. Het was me niet
een maal maar zeker twee of drie maal beloofd en zie nu. Ik was verbitterd en
mede door die verbittering nog meer geneigd dingen te doen die verboden waren. De
eerste brief van Vader uit Vught bereikte ons via Mien van Es uit Veenendaal. Haar
man zat ook in Vught en werkte daar op de "Poststelle' (het postkantoor).
Vaders brief was opgewekt, meerdere bekenden ontmoette hij reeds. Alle
bovenkleding en onderkleding moest worden ingeleverd. Zijn Kleding was voortaan
een Broek met Jas (gestreept), een gevangenenpak. Weer een vraag om zeep, een
trui, sokken, scheerapparaat, mesjes en scheerpasta. Ik heb zeven weken extra
voeding gehad in scheveningen en kan er nu weer tegen! Om de veertien dagen
mocht hij voortaan schrijven.
Via de heer
van Tuinen kregen we de naam en het adres van een Mevrouw in Vught die kans zag
via het Rode Kruis een pakket naar binnen te smokkelen. Grootmoeder en ik er
meteen naartoe. Hebt U geen pakket bij U? Nou dat was even schrikken, we
meenden informaties te krijgen. Zij zou nu zorgen voor wat levensmiddelen en
wij hoorden dat we in een wollen trui met col een wollen hemd met lange mouwen
moesten vastnaaien. verder mochten we een lange onderbroek inpakken en wollen
kniekousen. Maar eenmaal konden we kleding
sturen. Grootmoeder en ik naar huis. En op maandag ging het pakket weg.
Vader kreeg
het pakket en droeg de kleding tot het totaal versleten was onder zijn
gevangeniskleding. Op het appel, dat vaak uren duurde, geen kou meer. Hij was
een Schutzhaftling geworden, nummer 8453, in het blok 17A. Die eerste brief
eindigde onder anderen zo: heb prettige Kerstdagen. Een dikke zoen en Gods
zegen. Je nu veel gelukkiger Henk. Deze tendens van een gelukkiger mens te
zijn bleef zolang hij in Vught was. Hoe wij die Decembermaand in 1943 zijn
doorgekomen staat me niet meer zo helder voor de geest. We zijn in Ede
gebleven, dat wel. Maar of die Kerstdagen bij Grootvader en Grootmoeder zijn
gevierd of bij ons, ik weet het niet meer. Wel weet ik, dat we samen het jaar
hebben afgesloten.
27 December
1943 de post brengt de eerste 'gewone' brief. Er komt alvast een felicitatie
met ons vijfjarig huwelijk. In januari 1944 zorgde de familie in Ede voor een
bloeiende azalea op onze ondertrouwdag. Door vrienden, d.w.z. gelijkgestemden,
was Vader opgevangen en van het meest nodige voorzien. O, zo dankbaar was Vader
uit de cel te zijn. En daarna begon het zware werk, tien dagen lang stenen
sjouwen. En dan, dan is er een heel klein kansje op ander werk. Er is een
vacature op het kantoor en men kan solliciteren naar die baan. Vader waagt een
kansje en versiert zijn sollicitatiebrief met Gotische letters, de oude Duitse
letters. De chef van het kantoor, von Eisenstein, was er zo verrukt van dat
Vader de baan kreeg. Voortaan altijd binnen werken op de Geld und Wertschaftsabteilung.
De hele winter binnen in de warmte. Alleen in weer en wind net als alle andere
gevangenen op de appelplaats staan, vaak uren lang.
Kerstfeest
samen met de anderen kunnen vieren in
de barak, zingend bekende kerstliederen. Wat een verschil met een jaar
daarvoor, toen alleen en nu met de andere gevangenen samen uitkijkend naar het
aanstaande nieuwe jaar en de bede om vrede en hereniging met het gezin. 9
Januari komt Vaders antwoord op mijn verdrietige, sombere brief. Ik was ook zo
verdrietig om alle beloften mij gedaan die van niet en gener waarde bleken te
zijn. Vader begreep en troostte me, zoals je iemand troost van wie je houdt. Stom
verbaasd was hij over de inhoud van de pakketten. Ik ben zestien pond gegroeid
sinds 9 december en weeg weer 150 pond. Zeg toch iedereen dank voor deze gaven.
Die dankbaarheid zou blijven en daar was ook alle reden voor.
Een kring van
vrienden en bekenden, oud-leden van de Jongelingsvereniging, of ook wel
meelevende leden van de kerk brachten wekelijks iets voor het pakket, en laten
we zeker de familie niet vergeten. In Amsterdam bakten ze speciaal brood voor
hem. Je werd er stil van. Nooit heb ik in die periode problemen gehad met de
samenstelling van zijn pakket. Wat
overbleef ging boven in een kast, 'voor Pappa' zeiden de jongens. Het was weer
het begin voor het nieuwe pakket van drie kilo voor de volgende week. We hadden
er speciale kartonnen vouwdozen voor van het magazijn. Was het pakket vol dan
bracht ik het bij Wim de Nooij in het magazijn. Die ging het secuur wegen en
verpakken. Zelf kon ik het nooit zo stevig en degelijk doen. Langzamerhand
werden we er steeds handiger in. We vulden nieuwe verfblikken met bruine bonen
of hutspot of boerenkool of erwtensoep, kortom wat voor handen was. Wim
soldeerde de blikken dicht en dan gingen ze de doos in. Suiker moesten we beter
verpakken; dat gaf problemen. Later vroeg Vader of wij op iedere boterham wel
iets hadden. Suiker en zoetigheid hoefde ik niet meer te sturen en vooral erom
denken dat de kinderen niets tekort kwamen. Het grote litteken op zijn
linkerbeen heeft von Eisenstein, zijn chef, bewogen toe te staan dat Vader
zijn eigen schoenen mocht dragen en geen klompschoenen. In ieder brief opnieuw
een stukje voor de kinderen. Gerard wordt nu reeds gefeliciteerd en de zucht:
ik mis hem zo. 23 Januari blijkt hoe blij hij is met de uitvoerige mededelingen
over het trouwen van Koos en Wim en de komende promotie van Wim. Hij heeft nog
steeds hoop er toch misschien wel bij te kunnen zijn. Zijn zorg om Grootvaders
'loper', waarmee Braafhart bedoeld werd. De trouwe hulp van Grootvader en de
huisknecht van Grootmoeder. Ja, daar zit een heel verhaal aan vast. In het
begin vertelde ik over een zekere van de Born en de komst van de heer Knol. Deze
Gerrit van de Born raakte steeds meer betrokken bij het verzet, ook bij het
werk van de knokploegen, het organiseren van overvallen op distributiekantoren
voor bonkaarten, overvallen op transporten van levensmiddelen, bevrijden van
gevangenen en het onder brengen en transporteren van joodse landgenoten. Voor
al die zaken moest hij vaak in Ede zijn en hij logeerde dan bij ons. Soms enkele
dagen achtereen, als de grond in Voorthuizen hem te warm werd. Zo gebeurde het
dat hij contact zocht met twee onderduikers die een tehuis hadden gevonden bij
Braafhart. De een was afkomstig uit Den Haag (hij werd september 1944 in Vught
gefusilleerd) en de ander was van de Meene uit De Klomp (op 21 april 1945 was
hij nog in leven in Sachsenhausen). Op een middag werd ik weggewerkt. Van de
Born vroeg mij of hij mijn zitkamer mocht gebruiken voor een vergadering. Dat
mocht en met de kinderen ging ik wandelen. Tijdens die vergadering werd een
overval georganiseerd op een vooraanstaand lid van de Duitse politie. Ze wilden
deze man het liefst levend in handen hebben om informatie te krijgen. Ze hadden
hem daarom dagenlang laten volgen op zijn dagelijkse gang. Achteraf moet de
Duitser het in de gaten gehad hebben. De overval zou in Barneveld plaats
vinden, zodra hij in de bus wilde stappen. De overval mislukte, de onderduikers
werden gepakt en zwaar mishandeld. Men wilde weten waar de plaats van
samenkomst was geweest en wie de organisator was. Nu, dat was op die bewuste
vergadering bij ons thuis uitvoerig besproken en geregeld. Dus niet zo leuk en
ik pakte een vluchtkoffertje en zette die koffer bij de deur naar de drogist. Braafhart
werd gewaarschuwd, maar was zo goedgelovig dat hij beslist niet wilde onderduiken.
Ik heb alleen maar deze mensen gehuisvest en verder weet ik van niets. Het
werden zeer spannende dagen, maar over het adres in de Grotestraat had men
duidelijk gezwegen. En langzaam werd alles weer normaal en konden we weer
gerust gaan slapen. Maar Braafhart werd weggehaald en naar Arnhem gebracht.
6 Februari
1944 schrijft Vader voor het eerst over de mensen waar hij veel mee omgaat. Het
zijn Professor Cleveringa en Professor Telders en Ds Kees Boodt. Ik heb nooit
een broer gehad, schrijft hij later, maar Kees zou mijn broer kunnen zijn. Helaas
kwam Kees Boodt kort voor het einde van de oorlog om in Bergen Belsen, evenals
Professor Telders, die na vier en een half jaar gevangenschap enkele weken
voor de bevrijding stierf aan vlektyfus in Bergen Belsen. De pakketten vormen
in iedere brief een onderwerp waar hij niet over uitgepraat raakt. Hij is zo
blij met een brief van Pa en Moe uit Amsterdam. Wat is zijn handschrift nog
goed. Ik heb twee kiezen laten plomberen, stel je voor gratis.
Op 20
februari reageert hij op het overlijden van de oude heer de Nooij. Het feit dat
de oude heer (in de negentig) vaak over Vader sprak en hem in zijn gebeden
nooit vergat ontroerde Vader sterk. Hij feliciteerde me vast met mijn
verjaardag. Stuur eens een pakket naar Andre Berkmoes in barak 17A. Hij krijgt
nooit iets. Natuurlijk een felicitatie voor Oma's verjaardag op 7 maart. Een
groet voor oom Anne, de vader van Oom Ulbe, en zeg hem : De Here blijft
getrouw' en dank hem voor de van hem ervaren liefde. Altijd in zijn brieven
bezig met familie en vrienden. Dick Gaarlant is naar Amersfoort gebracht en
sprak met hem over het geloof en gaf hem mijn Nieuwe Testament mee. Op 12 maart
feliciteert hij Loes met haar examen en haar baan in Nijmegen, maar ook met het
doen van haar belijdenis. De bronchitis van de kinderen maakt hem ongerust. We
sturen hem voortaan eigen gebakken brood volgens een recept van Oom Wim Ploeg
in Amsterdam. Ik weet nog goed dat dit brood iets te lang was voor het pakket. We
sneden er dan een royale kap vanaf en deelden dat samen, een wekelijks feest. Hij
was zo blij met de brief van Ds Kremer, maar terugschrijven was niet mogelijk. Een
leuk voorval was dat Vader aan de kinderen schreef dat ze niet moesten
kibbelen. Toen bleek dat ze het woord kibbelen niet kenden. Op 19 maart volgde
een felicitatie voor Moe's zeventigste verjaardag in Amsterdam. En dan is hij
verder verbijsterd dat de kinderen hoofdluis hebben. Hoe is dat nou mogelijk? Gre
en Wim Hartog zijn nu aan de beurt voor een groet.
Op 26 maart
denkt Vader aan zijn eigen Grootvader die 91 werd. Geve de Here U ook in het
komende jaar Zijn zegen en stelle hij ons in de gelegenheid elkaar spoedig te
ontmoeten. Ik hoop dat U gezond bent en de lasten van deze kommervolle tijd U
niet te zwaar drukken. Ontvang met de Winterswijkse familie mijn hartelijke
groeten. Uw kleinzoon Henk. Die wens ging niet in vervulling. In maart 1945
stierf Grootvader door een hersenbloeding. Na de bevrijding hoorde de familie
in Ede pas dat Grootvader in Winterswijk was heengegaan. De tweede april horen
we dat Fahrenhorst van de Burgemeester Prinslaan overgebracht is naar
Amersfoort en Klaas van Nes, studiegenoot van Wim Smit, is aangekomen in Vught.
Waar Braafhart zit weet hij nog niet. Ik kan hem schrijven dat de kinderen
geleerd hebben: 'U alleen U loven wij'.
Alles is veel
gemakkelijker voor hem dan een jaar geleden toen hij in maanden niets hoorde
van thuis. Maar het verlangen wordt steeds sterker. Wat men in het hoofd heeft
kan niet afgenomen worden. Hoevaak zeg ik hardop Psalm 103 en gedeelten uit
doop- en Avondmaalformulier. Hij maakt zich zorgen over de kinderen, ze kennen
me straks niet meer. Vertel toch veel over me. Nou, daar hoefde hij zich geen
zorgen over te maken. Dagelijks speelde Vader een rol in de conversatie met de
kinderen, en 's avonds werd Vader van de schoorsteen altijd welterusten
gezegd. Het enige zekere is het onzekere hier, schreef Vader op 17 april 1944.
Je hoeft ook
niet alle brieven te laten lezen. Ze zijn in de eerste plaats voor jou. En
vertel eruit wat je kwijt wil. Grootvader was veertig jaar bij de Spoorwegen en
dat was een blij feest. Grootvader was een voorbeeld in arbeidslust en
plichtsgetrouwheid, schreef Vader. Dit was de reactie van Vader op 22 april./ In
zijn brief van 30 april uit hij zijn blijdschap over de brieven van Koos en
Wim, en van Auk. Ik ben er zo blij mee dat allen zo met mij proberen mee te
leven. Het gedrag van Jo (Ratelband) is geen verrassing voor hem. Jaap is boos
op Pappa in Vught, want hij heeft geschreven dat Jaap een dikzak is. De 7e mei 1944 is Vader vol over een met
grote meerderheid van stemmen genomen Synodebesluit. Hij schrijft verder. De
tweespalt die onze kerken thans beroert vervult ons hier met grote zorg. Dat
zulke gebeurtenissen in de adembenauwende tijd kunnen plaatsvinden is voor
ons onbegrijpelijk. Waar gaan we heen als zelfs in de kerk het gezag niet meer
geeerbiedigd wordt. Me dunkt dat een Synodale uitspraak als nu gedaan
gehandhaafd dient te worden. Hoezeer het ons ook moge spijten voor hem die de
bestraffing kreeg, Professor Schilder. Bij alle ernst zorgt Jaap weer voor een
vrolijke noot. Wat gebeurde? Jaap speelde buiten, moest plassen maar gunde zich
geen tijd om naar binnen te gaan en
plaste rustig tegen de voordeur. Vader berispt hem en adviseert hem voortaan
tegen een boom te plassen.
De inhoud van
de pakketten komt weer ter sprake. In Iedere pakket flensjes, soms een tulband.
Het kon nog allemaal, maar Vader maakt zich zorgen over onze voeding thuis. Eerlijk
antwoord geven, zijn jullie boterhammen belegd of zijn het boterhammen met
tevredenheid. Stuur geen zoetigheid meer en geen honing. Ga eens met de
kinderen naar de Maanderheuvels, ze vinden het vast enig. Weet je wel dat de
periode van november 1942 tot 29 april 1943 geestelijk de mooiste was, schrijft
Vader? Ik was alleen en daarna veranderde mijn leven, je was nooit meer alleen.
Op 21 mei schrijft Vader over de familie Laponder, de stationschef die naast
Grootvader woonde. Deze familie heeft niet zulke goede informatie gegeven over
de familie Dulfer. Loes en Auk staan niet zo gunstig aangeschreven. Gelukkig
dat ze thans behoorlijk werk hebben. Grootvader had ook al verteld van de
familie Laponder, hun buren. Grootvader sprak zoveel mensen, was hun
grief, en kocht veel briefkaarten. Allemaal
nonsens, maar er bleek uit dat men informaties had ingewonnen bij NSB-
sympathisanten of NSB-leden, namelijk deze familie Laponder. In juli komt Vader
op dit verhaal terug en schrijft dat Loes haar houding niet de minste invloed
heeft gehad. Gelukkig maar, want het zou afschuwelijk voor haar geweest zijn. Met
Pinksteren komt de verzuchting: ik vat veel dingen zo gemakkelijk op en er gaat
veel langs me heen. Verschillende vrienden worden doorgestuurd. Hij verwacht
zelf naar Amersfoort te vertrekken. Arie Laagwater werd naar Dachau gezonden. Begin
juni is Vader duidelijk gemaakt dat hij in Vught niet gemist kan worden en dus
ook niet wordt overgeplaatst. Hij wil beslist niet dat ik naar Den Haag ga of
naar Mr van Proosdij. Laten ze mij maar hier in Vught vergeten. In zijn brief
van 18 juni schrijft hij met ontroering over Wim van Es die op 6 juni naar huis
mocht: we hadden er een slechte dag door. Kun je je voorstellen hoe wij als
grote mannen vaak met vochtige ogen lopen als we elkaar vertellen over onze
vrouwen en gezinnen? Wat kunnen we elkaar dan opbeuren, de onderlinge band is
zo goed. Hij komt weer terug op het Synodebesluit en schrijft erover: '
Aanvankelijk stond ik voor 100% achter de Synode, nu niet meer. Toch hoop ik
dat de scheiding voorkomen wordt.'
Op deze brief
schijn ik nogal fel gereageerd te hebben. In zijn brief van 26 juni blijkt hij
zeer beduusd omdat ik zo van leer trok over allerlei dingen. We worden het
samen best eens over ons standpunt inzake de kerkelijke kwesties. Laten we er
over zwijgen tot ik behouden weerkeer. Na de oorlog bleek dat de bewuste brief
van hand tot hand gegaan was. Het was maar goed dat ik daar niets van geweten
heb.
Zeshonderd
dagen ben ik nu al van huis. In juli 1944 schrijft hij veel kersen en aardbeien
gegeten te hebben, maar graag een jaar droog brood zou willen eten als hij naar
huis mocht. Hij is zo dankbaar voor de brieven. Groet vooral Wim Bosman,
tekenleraar. Helaas stierf Wim Bosman in Neuegamme. Hij was bij ons geweest om
te zeggen dat hij ging onderduiken, maar werd gearresteerd bij een razzia toen
hij al op weg was naar zijn onderduikadres.
Er is een
jongen uit hun blok ontsnapt. Dat lukte nog wel eens bij de buitencommando's of
ze verstopten zich in een Rode Kruis auto. Werden ze gesnapt dan kreeg zo'n
vluchteling in het bijzijn van alle gevangenen stokslagen. Zo'n bestraffing
was iets vreselijks. In dit geval was de vlucht gelukt. De hele barak kreeg
straf, maar Vader vond er iets op. Ik hoefde een maand geen pakketten te
sturen, maar moest ze sturen aan Feenstra in blok 14B. Doe er geen middageten
in. Okay, het werd dus samen delen met deze Feenstra. Dan het bericht dat
Braafhart is aangekomen in Vught en erg blij met de verandering. En dan nog
eens de Synode. Wat we in 1834 en 1886 ver van ons afwierpen, namelijk Synodale
hierarchie, zouden we nu in nog ergere mate terugkrijgen. En dan de
verzuchting: wat zou ik graag met jou samen naar de Zuiderkerk willen gaan. Weet
je dat je nooit de schaduw ziet als je oog naar het licht gewend is? Zo is het
ook in ons geestelijk leven. En dan springt hij over op het dagelijkse
practische leven. Gebruik eventueel banden van mijn fiets.
De brief van
15 juli 1944 is een groot verlangen naar zijn gezin. Een week later vertrekt
Professor Cleveringa naar huis en laat zijn bergschoenen achter voor Vader. Tot
aan de ontruiming van het kamp Sachsenhausen droeg Vader deze schoenen en stond
met droge voeten op de appelplaats. Toen waren ze wel totaal versleten. Het
vertrek van professor Cleveringa was voor de vrienden die achterbleven een
moeilijke dag.
Men leefde tussen hoop en vrees, de hoop dat
eerlang de poorten zouden opengaan en de vrees dat de tijd voor deze ontknoping
nog niet rijp was. Met Braafhart gaat het goed, men verwacht dat ze hem bij
Philips zullen plaatsen. Vader zoekt hem twee of drie keer per week op om hem
op te monteren. Verrukt is hij dat Yke Marij een fietsje en een poppenwagen
heeft gekregen met haar verjaardag. Het is in middels augustus geworden en
professor Cleveringa lost zijn belofte in, gedaan in Vught, naar Ede te zullen
gaan en daar te vertellen over het leven in Vught. Cleveringa zegt tegen hem:
en dan neem ik je jongens op mijn knie en zal ik met ze zingen 'hop paardje
hop'.
Zo gebeurde
het ook. Van geen enkele gevangene kreeg ik zoveel te horen over het kampleven
en over Vaders hulp aan anderen. Hoe Vader hem verzorgde toen hij werd
opgenomen met longontsteking, de versterkende middelen die hij wist te
versieren. Hij was daarin veel handiger dan ik. Een heel fijn mens is Uw man. Politiek
denkt hij anders, en ook in zijn geloofsleven. Maar de banden die gelegd zijn
zullen blijven, dat is zeker. We hopen van harte dat hij spoedig weer thuis zal
zijn. Na de oorlog is de relatie gebleven tot beiden niet meer konden reizen,
toen was er alleen nog telefonisch contact en ook dat was moeilijk geworden.
Ik ben steeds
rustig geweest, schrijft Vader, omdat ik vermoedde lang van je gescheiden te
zullen zijn. Nu het de schijn heeft dat ik binnen enkele maanden thuis zal
zijn, wordt ik onrustig. Om het ook nu over te geven in 's Heren hand en te
zeggen 'Op Uw tijd'. Het is zo moeilijk. We moeten 't hoofd omhoog houden. Op
11 augustus ontvangen Grootvader en Grootmoeder in Ede een brief van Vader. Een
groter geschenk voor Grootvaders verjaardag was niet denkbaar. Hij schrijft
Aflerbach in Vught gezien te hebben, maar van herkenning was geen sprake. Ik
ben nu al 20 maanden van huis en gezin verwijderd. Dit is het zwaarste kruis.
Op zijn
kantoor is het druk. De pakkettenstraf is weer opgeheven. Ga zo min mogelijk op
reis. Hij begrijpt mijn zorg over de winterkleertjes voor de kinderen. gebruik
mijn bruine winterjas ervoor. Braafhart gaat tobben en het kost steeds meer
inspanning hem op te monteren. Soms zijn er kleine kinderen in het kamp. Dan ga
ik drie of vier keer terug om naar ze te kijken.
Hij is blij
dat onze kinderen naar de kleuterschool gaan. Maak je geen zorgen over mijn
kennissenkring. Gewone mensen zijn we allemaal, maar ik praat graag met mensen
waar ik iets van kan leren. Die stelregel hield hij tot zijn dood toe.
Dan komt de
laatste brief uit Vught geschreven, 26 augustus 1944. Heleen Rietberg, de
'moeder van de onderduikers', medeoprichtster van de landelijke organisatie
voor onderduikers is in Vught aangekomen. Na de ontruiming van VUght ging ze
naar Ravensbrück en stierf daar. Klaas van Nes bofte, hij mocht weg. Vader
schrijft:' Het kan nu toch niet lang meer duren'. Niet wetend dat de zwaarste
tijd nog komen moest. Ze waren er zo vast van overtuigd binnen enkele dagen
door de Amerikanen of Engelsen bevrijd te zullen worden. Helaas stopte het
offensief en nadat de gevangenen op de vijfde september 1944 de hele morgen op
de appelplaats hadden gestaan denkend dat de Duitsers hen niet meer weg konden
voeren, werden ze plotseling met 80 man in een veewagen gestopt en begon een verschrikkelijk
tocht van 64 uur bijna zonder eten en drinken. Op vrijdagmorgen kwamen ze
bibberend van de kou en doodmoe in hun katoenen zebrapakjes in Sachsenhausen
aan. Op 11 september 1944 kwam een kladje papier, in Eindhoven uit de trein
gegooid en door een vriendelijke Nederlander mij toegezonden: 'we zijn met
onbekende bestemming afgevoerd naar Duitsland'. Die klap kwam hard aan. Op die
5e september liep ik, dwaas die ik was, het hele dorp af om oranje lint en
oranje sjerpen, want we meenden stellig dat we over een week vrij zouden zijn
en pappa thuis. Men beweerde zelfs dat ik Vader al per telefoon gesproken had. Wat
een bittere ontgoocheling.
In gedachten
was ik toen bezig met alles wat er in het afgelopen jaar thuis was
voorgevallen. In januari was er de verslagenheid over Timo van der Meulen, de
broer van Oom Ulbe. Hij was in Dokkum gepakt en naar Wilhelmshafen
overgebracht. Vandaar heeft hij getracht te ontvluchten, maar liep bij die
vlucht een infectie aan zijn hiel op. Opnieuw gepakt bezweek hij in het kamp. Oom
Anne, zijn vader, kon dit niet meer verwerken en stierf op de bevrijdingsdag
van Groningen.
EDE 1944 -
1945.
Acht maanden
waren er van dit jaar (1944) verstreken. Vol spanning vaak. Hoe dikwijls kreeg
ik 's nachts een extra slaper erbij, op de bank beneden in de zitkamer. In het
begin van de zomer kwam Tante Suze de Vries. Ze werd door Tante Koos gebracht. Het
was natuurlijk geen tante, maar wel een joodse dame, directrice van de enige
joodse huishoudschool in Amsterdam. Een beschaafde, ontwikkelde vrouw, zeer
voorzichtig en bescheiden. Als kind had ze altijd een gouvernante gehad en mede
door haar gouvernante frans en duits geleerd. Prachtig kon ze gedichten declameren
in frans of duits. Het was geen enkel probleem voor me haar te verzorgen. Toch
vond men het na verloop van tijd beter dat ze naar een ander adres ging. Het
was niet veilig genoeg meer voor haar. Ze werd ondergebracht in een
kruideniersgezin op de Parkweg. het milieu was eenvoudig, maar zeer hartelijk. Ze
bleef er tot de bevrijding. De spanning nam toe, we moesten onze radio's
inleveren, wat dus niet gebeurde. In een gangetje tussen de keuken en de trap
naarboven lieten we een luik uit het verlaagde plafond zagen en plaatsten daar
de radio. Tegen de wand kwam een grote kaart van Frankrijk en daar werd met
spelden op aan gegeven hoever de Engelsen na de landing op D-Day waren
gevorderd. Iedere avond als de kinderen naar bed waren werd er geluisterd naar
Radio Oranje. Gerrit van den Brink of Riek Uittenbogaart bleven 's nachts
slapen. Soms ging ik naar Amsterdam voor Gerrit. Ze zaten dan verlegen om valse persoonsbewijzen of moesten
persoonsbewijzen veranderd worden of ging het om bepaalde Ausweisen of
stempels. Ik ging dan met Yke Marij, een peuter van twee jaar, naar Amsterdam
per trein. In het broekje van Yke Marij zaten dan zorgvuldig verpakt de valse
papieren en wat daar niet in kon droeg ik op mijn blote lijf onder het corset. Over
de ware reden van die reizen zweeg ik, het waren zogenaamde familiebezoeken aan
mijn ouders. De reizen zelf waren soms erg enerverend, als er Duitsers in de
trein kwamen voor controle van de persoonsbewijzen. Afschuwelijke dingen gebeurden
dan als de jongens probeerden weg te komen of doodsbenauwd afwachten wat er
zou gebeuren. Geladen was de sfeer, een enorme spanning die zich ontlaadde als
de heren de wagon uit waren. In Amsterdam ging ik met Yke Marij naar het
Natuurkundig Laboratorium van de VU in De Lairessestraat en ging daar aangekomen
dan meteen naar de kelders. Oom Wim (Smit) werkte daar. Yke Marij werd
uitgekleed en de papieren werden gegeven aan een groep medewerkers. Zelf dook
ik het toilet in, toverde de andere dingen tevoorschijn en ging wachten. In de
jaren dat Vader gevangen zat kreeg ik ieder maand even goed de
distributiekaarten voor hem, een knoeierij van het distributiekantoor. Zelf had
ik die voedingskaart nog niet nodig, maar verkocht hem aan Wim, die er erg om
verlegen zat voor de onderduikers. Na september 1944 kon dat niet meer. Waren
de papieren voor elkaar dan werd ik weer het gebouw uit geholpen en begon de
tocht naar Watergraafsmeer, gedeeltelijk per tram en veel lopen. Daar op het
Mariotteplein kon ik dan uitrusten. Yke kon slapen, en tegen 4 uur begon de
terugtocht. Lopen, trammen, dragen, en dan met de trein naar Ede om ten slotte
van het station per fiets naar huis te gaan. Doodmoe waren we dan eindelijk
weer thuis. 's Avonds gingen de papieren in het boek van Prof Schilder
"Licht in de Rook" en dan naar bed. Logeerde Riek dan presteerden we
het nog wel om 's avonds laat flensjes te bakken of een gebakken ei te maken. Het
kon nog steeds. Het lawaai van de vliegtuigen werd steeds hinderlijker. 's Avonds
was er wel luchtalarm maar ik liet de kinderen slapen. Een enkele keer als er
een luchtgevecht plaatsvond haalde ik ze uit bed en zaten we met de kinderen
in het tussengangetje onder de trap, probeerden te zingen of verhaaltjes te
vertellen. Maar de kinderen waren zo uit hun slaap gehaald, in het donkere
gangetje bij een stukje kaars met schaduwen die bewogen. Ze werden bang, ontzettend.
Oom Wim heeft toen geprobeerd bij een logeerpartijtje om haasjes en figuurtjes
te maken op de muur met zijn handen. De schrik zat er evenwel goed in, vooral
bij Yke Marij. Langzamerhand kregen we wel aan bepaalde dingen gebrek. Met het
oog op de komende winter zou ik nog eens proberen wat tarwe of rogge te kopen
in de Betuwe. Er waren zovelen die dat deden, dus zou mij dat ook wel lukken. Ik
er op uit, over het zomerjaponnetje droeg ik een mooi donkerblauw, pas gebreid
en geborduurd, vestje. Het was duidelijk geen karwei dat me lag, van de ene
boerderij naar de andere boerderij. Overal hetzelfde verhaal, alles was op. Totdat
ik ergens kwam waar de boerin vriendelijk was en toen bleek dat die vriendelijkheid
maar zeer betrekkelijk was. Een kilo rogge kon ik krijgen tegen royale
betaling, maar ik wilde meer hebben. Dan zou dat ook wel kunnen, als ik bereid
was mijn donkerblauw vest af te staan. De tranen liepen over mijn wangen. Ik
weigerde pertinent en kon gaan. Hoeveel mensen hebben alles uit hun linnenkast
geruild voor eten. Hun kleding en sieraden, alles wilde men wel afstaan voor
eten. Zover was ik nog niet. Ik was goed boos op de boerin. In de laatste
oorlogswinter lag de Betuwe onder het vuur van de Duitsers vanaf de Rijn en de
Engelsen vanaf de Waal. Veel boerderijen gingen in vlammen op en tot mijn eigen
verbijstering vond ik het helemaal niet erg. Fout was het, helemaal fout, maar
het was zo moeilijk voor me om mezelf te corrigeren. Later huil je om je
halsstarrigheid en weet je voor jezelf dat je ook de meest hebzuchtige zou
voorthelpen als ze in nood voor je kwamen staan.
Zo ging
langzaam de zomer voorbij. We probeerden zoveel mogelijk groenten te wekken. Alle
potten, ruim tweehonderd, groot en klein, waren langzamerhand gevuld. Een
wintervoorraad aardappelen hadden we. Omdat Grootvader en Gerrit van de Brink
in Wolfheze waren gaan aardappelrooien. We hadden koolzaadolie klandestien
geperst. Op het allerlaatst van de oorlog kregen we er iets van op de bon. Winterwortels
en uien en bieten waren ingekuild in het kleine tuintje. Zo gingen we de winter
1944-1945 in. Over het eten maakte ik me toen niet ongerust.
Op
zondagmorgen 17 september 1944 kon Grootvader niet naar de kerk. Een losse
locomotief was vlakbij Ede door jagers beschoten en geraakt. Grootvader erheen
om de zaak te bekijken en daarna terug naar huis om maatregelen te treffen. Bij
het station nog een poosje praten met agent van de Brink en toen naar huis. Vrijwel
gelijktijdig trokken honderden bommenwerpers op grote hoogte heel statig over. Later
zei Grootvader: het was een machtig gezicht. Samen met John van Eck, hun
huisgenoot, stonden ze buiten te kijken. Tot hun grote schrik waren er meteen
enorme ontploffingen vlakbij. Beide mannen gingen direct op de grond liggen. De
bommen vielen in grote getale op de AKU en op de Parkweg (de weg langs de
spoorbaan). Het magazijn van de AKU stond in lichterlaaie en verschillende
huizen stortten in. Doden en gewonden. Ook agent van de Brink en zijn vrouw
behoorden tot de doden. Om twee uur 's middags ging ik per fiets naar het
station, in grote zorg om Grootvader en Grootmoeder. Bij de Beukenlaan gekomen
kon en mocht ik niet verder, maar moest een tijd in een loopgraaf tegenover de
ULO-school wachten. De overtrekkende vliegtuigen wierpen geen bommen af en ik
fietste door het Zwarte Laantje naar het station. Daar aangekomen moest ik
dadelijk de kelder in. We wisten toen al dat er parachutisten waren geland. De
lucht was vol van de parachutisten, een indrukwekkend gezicht. Na vijf minuten
rusten, terug naar huis. Bij Grootvader en Grootmoeder was alleen wat
glasschade. Teruggefietst naar huis holde ik nog even binnendoor naar de heer
Z. de Nooij, toen er plotseling bommen vielen op het Maandereind. Ontzettend
angstig rende ik naar huis en de kelder in. Het was een angstig half uur. Op
het Maandereind en op de Telefoonweg bij de spoorwegovergang ook bommen. In het
magazijn van de verffabriek alleen maar glasschade. Groot en klein, we waren
allemaal erg nerveus. De spanning bij Grootvader en Grootmoeder was nog niet
voorbij. 's Middags, ongeveer half drie, kwamen nog eens een groot aantal
bommenwerpers over, en opnieuw een regen van bommen. Grootvader en Grootmoeder
in de kelder. Het was verschrikkelijk voor ze. Het was of alles in zou storten,
alles trilde en schudde. De aanval duurde een half uur. Toen Grootvader en
Grootmoeder buiten kwamen waren ze sprakeloos. De Rooms Katholieke kerk in
puin, het hotelletje er tegenover weg, het huis van de familie Veenstra weg,
bij de molen zeven bommen om het huis, daarachter de Rooms Katholieke school
weg en de ULO-school weg, en de neutrale school weg. Net voor het laatste bombardement
was ik daar nog geweest. De kazerne en het station waren niet geraakt, wat
duidelijk wel de bedoeling was. In plaats van de kazernegebouwen links van de
spoorbaan werd de AKU getroffen rechts van de spoorbaan. In plaats van de
linkerkant van de Stationsweg waar de kazerne stonden werd de rechterkant met
de grond gelijkgemaakt.
Daarna volgde
de mislukte Slag om Arnhem. Duizenden vluchtelingen verdreven uit hun woningen,
wat deed je toen? Je stond aan de straat en nam gezinnen bij je in huis. Dood
en doodmoe, uren gelopen en niet wetend waarheen. Denk het je eens in. Het
bleef niet bij Arnhem. Ook de inwoners uit Oosterbeek, Wolfheze, Renkum,
Heelsum en Wageningen moesten hun huizen uit. Later volgde Bennekom, maar Ede
ontsprong de dans. Ook al waren het telkens weer benauwde dagen; of we wel of
niet moesten evacueren. De voorkamer werd slaapkamer, d.w.z. noodbedden op de
grond. Nacht op nacht vluchtelingen die door Ede trokken op zoek naar onderdak
voor een of twee dagen om dan weer verder te gaan. Velen zagen kans ergens een
kamer te huren, maar anderen moesten worden ondergebracht in scholen. De
belevenissen met de passanten waren niet altijd prettig. Natte kleren te drogen
hangen op je meubelen is niet zo aangenaam. Werd er iets van gezegd dan waren
ze fel: is dat zo erg, wij hebben niets meer over en jullie hebben nog genoeg. Na
twee dagen waren ze vertrokken. Je gaf onderdak en eten zonder er bonnen of
geld voor te krijgen, maar je begreep de wanhoop wel. En ik zei maar niets
meer. We hadden inderdaad nog een dak boven ons hoofd en nog veel meer. Van
alle tijdelijke gasten was er een volwassen knaap die problemen had met
plassen. Normaal kwam dat misschien een enkele maal voor, maar in die nerveuze
en gespannen dagen waar alles anders en onzeker was en de spanning vaak heel
groot, was deze knul nergens. Iedere nacht dreef hij in zijn bed. Alle dagen
lakens wassen en beddegoed naar buiten en dat bij het gebrek aan zeep! Na
enkele dagen had men een onderdak gevonden voor het gezin en was die zorg voor
mij voorbij. Nog voor dit gezin weg was stopte plotseling een legerwagen naast
ons huis onder de overkapping, vol met hollandse SS-ers. Ze stonden er beschut
voor vliegtuigen, maar wij vonden het beslist niet leuk en probeerden ze weg te
krijgen. Dood nerveuze en enkele wat
licht gewonde soldaten. Ze wilden naarbinnen. Of we wel begrepen uit wat voor
hel ze kwamen daar op de hei bij de Ginkel. Voor ons haalden ze de kastanjes
uit het vuur!! Ze moesten verbonden worden. Gelukkig kwam Gerrit aanzetten en
ook hij praatte als Brugman. Dat het huis stampvol vluchtelingen zat, dat we
geen medicijnen voor ze hadden. Ze konden toch wel water krijgen? Nou, dat was
niet te weigeren. De soldaten in de achterkamer met glazen water en na veel
heen en weer gepraat zou gerrit ze naar het militair hospitaal brengen. Dat
gebeurde. Gerrit voor op de bumper weg met het stel en wij opgelucht ademhalen.
Ook dit was voorbij.
Toen op een
avond kwamen een uur na elkaar twee gewonde Engelse soldaten. Ze kregen boven
de hoekkamer. Niemand mocht in die kamer komen. Het verhaal ging dat ik
patienten uit Wolfheze had opgenomen. De psychiatrische inrichting in Wolfheze
had men ook moeten ontruimen en zij die niet lopen konden werden op platte
wagens met stro vervoerd. We hadden de trieste optocht door de straat zien
komen, ontzettend. Deze Engelse jongens waren gewond. De ene knul was met een
bommenwerper boven de Ginkelse hei neergeschoten. Zes kameraden hadden het niet
overleefd. Hij had gekneusde ribben en een shock. De ondergrondse had hem
gevonden en ondergebracht in de Schaapskooi tot men hem in een overall achterop
een fiets 's avonds weg durfde te brengen naar het dorp. De tweede militair was
in Oosterbeek geraakt, toen hij een huis wilde verlaten en er net een Duitser
passeerde. Een kogel in zijn bil was het resultaat van die passage. Hij wist
weg te komen en verborg zich drie dagen in de bossen bij Oud Reemst. Toen ging
het niet meer. De 'jongens' vonden hem en brachten ook hem naar de Schaapskooi.
Hij werd mijn tweede gast. Er moest evenwel een arts bij komen, want de
kogelwond was ontstoken en lukte het niet hem te laten behandelen dan moest hij
uitgeleverd worden. Nou dat wilde hij beslist niet. Doet U het zelf maar. Kijk
dan, het is niet zo moeilijk en ik geef geen kik. Nou dat durfde ik niet. Ik
had er ook geen moed voor. Stel je voor; met een aardappelmesje, ik moet er
niet aan denken. Dokter Knook kwam op een avond. Hebt U alles, vroeg hij mij. Jawel
dokter, zei ik, alleen geen verdoving. Dat heb ik ook niet, zei hij. Maar hebt
U alcohol? Nou, dat was er dus wel. De patiënt kreeg twee flinke borrels en de
dokter begon. Hier is een doek, zei ik, stop in je mond. Maar dat hoefde niet. De
knul gaf geen kik, ongelooflijk. Dokter Knook kwam volgens afspraak niet terug.
Het was wel wat erg druk geworden en zo scharrelde de ondergrondse een
verpleegster op die ook haar intrek bij ons nam. De jongste zoon van de familie
van Steenbergen, Martijn, bracht iedere dag of om de twee dagen een bus met
melk, soms een paar eieren of een stukje spek of wat boter. U weet wel voor wie
dit is. Aan het eind van de winter werd hij met zijn broer opgepakt, zeer
ernstig mishandeld, toen naar de bossen van Wageningen Hoog gebracht en daar
doodgeschoten. Het greep ons heel erg aan. De familie van Steenbergen verloor
drie zonen in de oorlog.
Iedere avond
speelde ik voor de kinderen op het orgel voor ze gingen slapen. We hadden een
vast programma kinderliedjes en eindigden steevast met 'Ik ga slapen ik ben
moe, 'k sluit nu bei' mijn oogjes toe, Here houdt ook deze nacht over mij
getrouw de wacht.' Na deze serie liedjes gingen de kinderen slapen. Later op de
avond speelde ik nog eens voor de Engelse jongens boven en eindigde dan met
'Blijf bij mij, Heer, als straks de avond daalt'. Dat is het bekende gezang
392. Iedere avond was dit het slotgezang.
De gewonde
gasten waren denk ik een week in huis toen er plaats gemaakt moest worden voor
een zekere mevrouw Jansen uit Renkum met drie kleine kinderen, waarvan de
jongste ernstig ziek was. Ik stond mijn slaapkamer af waar een wastafel was en
ging met mijn eigen kinderen naar de zijkamer. De man van Mevrouw Jansen werd
door de Duitsers zwaar gezocht, maar was bijtijds over de Rijn gekomen. Het was
beter dat ze zelf wat binnen bleef. Ze kreeg het dringende verzoek zich niet te
bemoeien, op geen enkele manier, met de patienten uit Wolfheze, omdat men zich
zorgen maakte over hun toestand. Ze hield zich hieraan, maar vertelde me na de
oorlog dat ze wel begreep dat het heel andere patienten waren. Na enkele dagen
vertrok ze met haar kinderen naar Park Paasberg en kreeg daar een
bovenverdieping.
Eind
september moest er weer ruimte komen, want de spoorwegstaking brak uit. De
gasten werden op een ander adres ondergebracht en werden later door Jan Peelen
met een groep Engelse militairen over de Rijn gebracht. Na verder herstel in
Engeland werden ze opnieuw ingezet bij het Ardennenoffensief. Beiden
overleefden de oorlog.
Op 30
september 1944 gingen Grootvader en Grootmoeder uit hun huis. Grootvader had
het moeilijk. De spoorwegstaking was uitgebroken, maar de Duitsers drongen aan
dat hij 'de baan' vrij zou maken, terwijl de illegaliteit hem onder druk zette
om niets te doen. Grootvader nam de beslissing om onder te duiken en op 30
september 1944 namen zij hun intrek bij de weduwe de Nooij en kwamen Loes en
Auk bij ons in huis, maar ook John van Eck. Helaas werden John en Auk prompt
ziek, een flinke kou. Auk was er weer betrekkelijk snel overheen, maar bij John
duurde het langer. Eind oktober was het wel duidelijk dat John weg moest gaan. De
AKU lag stil dus werken kon hij niet. Het was geen figuur om illegaal mee te
doen, het was een jonge man, vriendelijk en alleraardigst, die je verzorgen
moest. Het was hem ook veel te druk bij ons. Hij vertrok toen de gelegenheid
zich voordeed naar zijn Moeder in Amsterdam.
In november
kwam Koos uit Amsterdam om Yke Marij op te halen. Ze vertrok met Yke Marij op
de fiets. Verdrietig was ik er door, maar Yke Marij was erg nerveus en angstig
geworden voor ieder vreemd geluid en de vrees voor de steeds dreigende
evacuatie van Ede gaf denk ik wel de doorslag. Het leven ging verder en ook de
gebeurtenissen stapelden zich op. Ko de Nooij bedacht dat er lege tanks waren
waar we kleren en voorwerpen van waarde in konden opbergen. Bij alle drukte
kwam toen ook nog het inpakken van alle dingen die ik missen kon. We meenden
het voor maximaal 8 weken op te bergen. Het heeft er plus minus 7 maanden
ingezeten. Wat ging er toch in die tank? Om te beginnen alle kleren van Vader,
linnengoed, het zilver, alles wat waarde had en gemist kon worden, het
vloerkleed, de grote haard, alle boeken (ook van Grootvader en Grootmoeder),
vazen, lampen, meubelen, bedstellen, ja wat niet al. Zelfs de halve
winkelvoorraad (van de drogisterij voor ons). Het huis was nu kaal en
ongezellig. Grootvader en Grootmoeder sleepten veel hierheen. Toen ze eindelijk
vertrokken hadden ze een truck en een vrachtauto vol, buiten de kleren.
Na enkele
maanden , het was meen ik februari 1945, trokken Gerrit van de Brink en ik op
de fiets naar Amsterdam. Ik wilde Yke Marij beslist weer bij me hebben. Het
was een verschrikkelijke tocht. We zouden via Achterveld rijden, maar werden
gewaarschuwd dat er controle was en dat de fietsen werden gevorderd. Omrijden
was het gevolg. Helaas begon het te regenen, en van zachtjes regenen werd het
hard regenen en onze kleding was natuurlijk tegen zoveel regen niet bestand. Toen
het donker begon te worden waren we gekomen tot Bussum bij hotel De Zwarte
Boer. We hoopten daar op een warme maaltijd en een kamer voor de nacht. De
gérant was alleraardigst, maar het hotel was gevorderd door de militaire staf. We
kregen een maaltijd, we konden in het bijgebouw slapen, maar er was geen
verwarming en geen licht, alleen een kaars. Onze kleding zou dus in de keuken
's nachts drogen. De volgende morgen waren onze kleren droog en na het ontbijt
gingen we opnieuw met zwaar beladen fietsen op weg naar Amsterdam na een
slapeloze nacht. Een eindje buiten Muiden begaf mijn band het. Wij lopend met
de fiets naar Muiden. Gelukkig vonden we iemand bereid de band te plakken. Welgemoed
weer verder met tegenwind. In de Watergraafsmeer ging het eerst naar het
Mariotteplein, naar mijn ouders; en wat later vertrok Gerrit naar zijn broer
Marinus om hem levensmiddelen te brengen, aardappelen en rogge en wat zijn
Moeder nog meer kon missen. Gerrit besliste toen al dat we de volgende morgen
bijtijds terug moesten, want de wind zou gunstig zijn voor de lange rechte weg
van Amsterdam naar Amersfoort. Ja, ja, maar met mijn fiets was het niet zo
best gesteld. De banden waren zo slecht, zei Oom Wim Smit, daar kwam ik zo niet
mee thuis. Goede raad was duur. Oom Wim had nog twee oude buitenbanden. Die
werden over de bestaande banden heen gedaan en zo kon ik de terugreis de
volgende dag aanvaarden. Helaas kwam Gerrit vroeger dan was afgesproken en
wilde zo snel mogelijk weg. Het gevolg was dat we geen afscheid konden nemen
van Koos en Wim. Jammer, heel jammer. Koos had vier maanden voor Yke Marij
gezorgd. Ik kreeg een kind mee dat weer rustig en blij was, geen zwerende neus
meer had, en 's nachts droog had leren slapen. Die terugtocht was zwaar. Ik
weet nog nooit hoe het mogelijk was dat ik die 80 kilometers kon fietsen met
een kind voorop de fiets en een koffer achterop. De fiets reed door de dubbele
buitenbanden zo zwaar dat als ik niet trapte de fiets ook stil stond. We zijn
uiteindelijk, nu in één dag, thuis gekomen, maar ik was zo ontstellend moe dat
ik wel naar bed moest. We waren allemaal erg gelukkig dat Yke Marij weer in ons
midden was.
Auk ging
geregeld als kraamverpleegster er op uit en Loes werkte bij de zieke evacuees
in de huishoudschool, maar sliep wel bij ons. Grootmoeder wilde nog eens naar
haar huis bij het station. Vanaf het station werd dit opgemerkt en men kwam er
op af. Ze mocht niet in haar huis omdat Grootvader was ondergedoken. Ze werd
meegenomen naar het bureau van de Ortskommandant. Grootmoeder moest vertellen
waar Grootvader was. Dit deed ze natuurlijk niet en maakte hen wijs dat
Grootvader in Friesland zat en ze nooit bericht van hem kreeg. Trouwens de
Ijsselbrug was toen al gesloten voor alle burgerverkeer. We hebben toen wel
even in angst gezeten, maar Grootmoeder kon zo mooi praten dat de Duitsers haar
na een paar uur vrij lieten gaan.
In november
1944 kwam op een middag Fem van Buuren bij ons. 'k Was toevallig alleen met de
kinderen. Er volgde een gesprek. Fem vertelde: mijn man en ik hebben samen over
U en de kinderen gepraat en vermoeden dat U deze winter wel moeilijk zou zitten
met hun kleren. U begrijpt wel dat we van de zaak (Hollandia wolfabriek) nog
wel wat achter gehouden hebben. En toen gaf ze me een wollen broek en trui en
twee paar kniekousen voor de jongens en een rokje plus trui plus kniekousen
voor Yke Marij. Geld noch bonnen wilde ze er voor hebben. Ik zal dit nooit
vergeten. De laatste dagen liep ik te tobben hoe dat toch moest; ik bad om een
oplossing. Dit was voor mij een verhoring van het gebed. Misschien spreekt
daarom de laatste vraag van de Catechismus mij altijd zo bijzonder aan:' wat
beduidt het woordje Amen? Het zal waar en zeker zijn. Want mijn gebed is veel
zekerder van God verhoord dan ik in mijn hart gevoel dat ik zulks van Hem
begeer.' In december werd Jan van Buuren gearresteerd. Hij kwam na de oorlog
niet meer thuis.
1 Januari
1945 kwamen Grootvader en Grootmoeder ook bij ons in huis. Met alle gasten die
we die maanden in huis hadden was het wel duidelijk dat onze voorraad
levensmiddelen danig geslonken was. We leden geen honger, maar moesten beslist
erg zuinig aandoen. De boter bleef voor de kinderen, terwijl de volwassenen een
tijd lang geen boter op het brood kregen. We klaagden beslist niet en waren
dankbaar voor het eten dat toch altijd weer op tafel kwam. Het was soms erg
moeilijk, maar merkwaardig er kwam altijd uitkomst. Brood hadden we niet
genoeg. Dat vulden we aan met roggepap. Rogge in water gekookt en als ik het
missen kon dan een scheutje melk op het bord erbij. Vreselijk eten vond ik het.
Appels en peren vulden vaak de gaatjes en dat fruit hadden we voldoende. Stoofperen
van onze boom in de tuin. Zo tobden we de winter door. Een paar uur gas, geen
licht, geen kolen. Van Fem van Buuren kreeg ik een kookkachel te leen, die in
de voorkamer werd gezet. In de voorkamer leefden we. Daar werden de kinderen in
de teil gedaan. Het was immers het enige vertrek waar het warm was. De
achterkamer was pakkamer geworden (meubels van ons en van Grootvader en
Grootmoeder). De kachel was prima, maar , o die schoorsteen. Zo ontzettend lek.
Eerst om de paar dagen moest de pijp eruit, later alle dagen, op het laatst
vaak twee keer per dag. We stookten hout, natuurlijk ook nat hout. Men kreeg
bonnen om bomen te mogen kappen in het Edese bos. Het waren gemerkte bomen en
Grootvader met Gerrit van de Brink en zijn broer (directeur van de melkfabriek
in Bennekom) gingen met een handkar naar het bos en kapten daar bomen en
brachten ze later in stukken naar huis. Op het plaatsje lagen die bomen. Maar
zo goed als ze Grootvader hielpen, even zo goed hielp Grootvader ook hen om een
vracht hout mee naar huis te krijgen. Later moesten die bomen gezaagd worden en
gekloofd en dan pas konden ze gestookt worden. In de schuur werden de blokken
opgestapeld. Het was mannenwerk en erg arbeidsintensief. Helaas kreeg het hout
niet de gelegenheid om te drogen. Dat half natte hout veroorzaakte extra veel
roet.
In februari
1945 kwam een agent bij Maartje Braafhart vertellen dat haar man overleden was
aan longontsteking. Na de oorlog hoorde ze van Vader dat haar man in Rathenau
aan nekkramp was overleden.
In maart
bracht de post tot onze grote verrassing een paar in het duits gestelde
brieven. Het nieuwe gevangenennummer van Vader was 100413 blok 34(2) KZ
Sachsenhausen-Oranienburg. In het duits direct teruggeschreven, maar de brieven
kwamen in juni terug. Een pakket werd niet meer aangenomen op het postkantoor. Ik
had het ook maar eenmaal kunnen zenden. Alles wat voor een pakket geschikt was
was op. Grootmoeder kreeg last van haar ogen. Vrijwel zeker het gevolg van het
tekort aan eiwitten en vet of vitaminegebrek.
De Duitsers
gingen een nieuw wapen gebruiken, de V 1. Doodsbang waren we ervoor. Het gaf
een geluid alsof een boerenwagen met lege melkbussen over een straatweg met
keien geplaveid bolderde. Ik geloof dat dit nog het beste het geluid weergeeft.
Je kromp onwillekeurig in elkaar en bleef gespannen luisteren of het geluid
soms plotseling ophield. Gebeurde dit dan wist je dat de volgende raketmotor
niet was ontbrand en maakte het projectiel een draai van 180 graden en kwam dus
dezelfde weg terug. Bleef het geluid weg dan stortte het projectiel een poosje
later neer en je luisterde ademloos waar het projectiel neerkwam. Buitengewoon
angstige momenten waren dat. Werkte dat ding goed dan kwam de raket terecht in
Engeland. Veel van de V1-projectielen mislukten en kwamen in Holland of in de
Noordzee terecht. De gevolgen van een inslag waren desastreus. Op een morgen
gebeurde waar we reeds lang voor vreesden. Een V1 kwam neer op de Verlengde
Maanderweg bij de Kamperfoelielaan. De gevolgen waren zeer ernstig, 5 huizen weg,
veel doden en de ruiten in de wijde omgeving kapot. Glas was er niet meer te
krijgen, hout moest voor de ramen getimmerd worden, maar daar was ook haast
niet aan te komen. En dat allemaal in de winter. Sina Hoogenboezem belde (alle
ramen waren bij haar stuk) of ze de kinderen kon brengen. Bij haar waren ook
een zuster en haar man met een stel kinderen ingetrokken. Kom maar, was mijn
antwoord. Zo hadden we toen opeens tien kinderen beneden de tien jaar. We
hebben hen tussen de middag maar eerst samen laten eten of gevoerd. Een deel
van dat grut moest slapen. Hoe het allemaal lukte is achteraf onbegrijpelijk. 's
Avonds was er voor alle kinderen een slaapplaats en wij volwassenen hadden ook
nog een plekje. De volgende dag konden de kinderen weer terug. Het huis was
dichtgetimmerd.
In het voor
jaar trok Auk met de fiets naar Friesland om daar bij de familie vooral boter,
kaas en spek te halen, en als het kon, bloem. Zwaar beladen kwam ze na een
week fietsen weer terug. Van deze voorraad hebben we gegeten tot 17 april
1945. We kregen overal gebrek aan. Het gemis aan zeep was een probleem. De was
werd alleen in sodawater gedaan, en die wassen waren zo groot. We gebruikten
nog steeds lakens, terwijl velen maar zo onder de dekens sliepen kon ik dat nog
niet opbrengen. 's Avonds branden we stiekem electrisch licht. d.w.z. een
lampje. Werd er gebeld of geklopt dan moest er haastig een stukje kaars of een
olielampje of een zogenaamd drijvertje aangestoken worden. Als het maar
enigszins kon draaiden we het electrische bolletje vlug uit de lamp, in ieder
geval los. Het ging allemaal vliegensvlug. Iedereen deed mee. Het was namelijk
streng verboden electrische stroom te gebruiken.
Op een nacht
werden we opgeschrikt door een hels lawaai naast het huis. We meenden
aanvankelijk dat er een vrachtwagen van de voedselvoorziening wat onhandig en
ruw met de 'poort' omging, maar och heden, het waren de Duitsers die de poort
rameiden. Een hels lawaai. Er volgde een overval op de zaak (de verffabriek
MACOSTAN). Een wonder dat het niet eerder gebeurde. Er volgden heel wat arrestaties.
Wie onder kon duiken verdween meteen. De jongens werden overgebracht naar
Lunteren, naar hotel De Wormshoef. De SD (Sicherheits Dienst) zat daar. Ook de
jongens van van Steenbergen (Martijn en Bertus) werden opgehaald en een
koerierster Jannie Laupman. Ze zijn daar zo verschrikkelijk mishandeld,
onvoorstelbaar. Een deel ging later naar Scheveningen. Martijn en Bertus
werden, zoals ik al eerder schreef, op Wageningen Hoog doodgeschoten. Jannie
Laupman is er geestelijk nooit meer overheen gekomen. De laatste dagen van de
oorlog is er enorme druk uitgeoefend op de Duitsers om de levens van de jongens
in de gevangenis te sparen, wat uiteindelijk gelukte. Hotel De Wormshoef is na
de oorlog geheel vernieuwd, maar ik zal er nooit en te nimmer naar toegaan om
er een kopje koffie te drinken. Er is daar zoveel gebeurd en we waren er zo bij
betrokken.
Voor ons gaf
die overval op de zaak nog een extra schrik. We hadden in de achterkamer grote
schalen met vlees staan. Er was klandestien een koe geslacht en dat vlees was
pas gedeeltelijk weggebracht. Goede raad was duur. Maar Auk kwam met een
oplossing. Ik trek mijn verpleegsters uniform aan en zet mijn kapje op. We
pakken alles in de koffer en achterop de fiets. Zo ga ik naar een bevalling en
breng het vlees weg. Zo gebeurde het. De soldaat die de wacht had accepteerde
het verhaal en Auk mocht vertrekken. Een zucht van verlichting slaakten we toen
ze langs het raam voorbijkwam.
Het werd 17
april 1945 en Ede was vrij. Ongelooflijk. Het was een enerverende winter
geweest en ik heb dit neergeschreven om jullie een indruk te geven van feiten
die zich voordeden. Het is geen verhaal van dag tot dag, maar het zal
ongetwijfeld jullie een indruk geven van die laatste oorlogswinter en hoe wij
leefden, hoeveel spanningen er waren.
De bevrijding
was er, maar van Vader geen enkel bericht. We wisten dat Vader naar
Sachsenhausen was gebracht. Het stond in de brief die we in maart ontvingen,
maar waaruit ook bleek dat het oude brieven waren, verzonden in november 1944.
De berichten
over gevangenen die thuiskwamen of omgekomen houden ons dagelijks bezig. Het
geeft hoop, maar ook spanning en angst. Kees van Hoek kwam thuis met TBC. Arie
van Hoek keerde niet weer, evenmin Auke Siebenga en Johan Looijen uit het kamp
Neuegamme. Martijn en Bertus van Steenbergen doodgeschoten, evenals Kees
Verduin en Rijk Tichelaar. Henk de Jonge leeft nog, het is een Gods wonder. Lichamelijk
en geestelijk heeft hij veel geleden. Arie Laaghwater en Fahrenhorst komen
thuis, maar nog steeds niets over Vader. En dan komt er een geweldig bericht. Ko
Veenstra is weer thuis en ik fiets naar Gre en Wim Hartog, want Ko had Vader
nog ruim een week tevoren gesproken. Het is nu 11 mei 1945. Dat was wat en Ko
Veenstra vertelde en vertelde, eindeloos. Van hun treffen in de hallen van de
Heinkelfabrieken in de buurt van Gennersdorf, ongeveer 10 km van Sachsenhausen,
de grote verzamelplaats van duidenden gevangenen die van daaruit werden
doorgestuurd naar andere kampen (in september 1944). Vader werd doorgestuurd
naar Rathenau en later naar Sachsenhausen. Voor het eerst hoorden we hoe het
leven in Duitse concentratiekampen was. In weinig woorden vertelde hij van de
laatste tocht en de verschrikkelijke catastrofe. Geen eten, geen onderdak,
honderden onderweg gestorven en vele, vele zieken. Ko, die niet begreep dat
Henk nog niet thuis was. Vader was immers al eerder in vrijheid gesteld. Erg
ongerust en ontdaan over alles wat ik gehoord had keerde ik naar huis terug. Jaap
troostte me: Mama, hij komt natuurlijk met een jeep. Maar Gerard dacht er
anders over. Niks geen jeep, hij komt met een
vliegmachine.
We worden
opnieuw blij gemaakt met een telefoontje, uit Amersfoort. Vader was onderweg
naar huis. Dat telefoontje kwam bij Costera de Nooij. Die meende er uit op te
moeten maken dat Vader in Amersfoort was aangekomen en nu op weg was naar huis.
Alles in rep en roer. Zelf was ik met de kinderwagen onderweg van het station
naar huis. Anna de Nooij kwam me met de fiets tegemoet en zei: haast je, Henk
komt eraan. Ko loopt op en neer voor je huisdeur. Toen Henk wegging was je er
niet en als je niet vlug bent is Henk eerder thuis dan jij. Nou ik liep wat ik
lopen kon. Thuis was er nog niemand. Vlug de kinderen hun feestkleding aan,
speciaal gemaakt, en zelf de beste jurk aan, en toen wachten. Grootvader,
Grootmoeder, Loes en Auk waren er en hoe het zo snel gauw bekend werd, ik weet
het niet, maar mijn huis werd vol gedragen met bloemen, visschotels,
vleesschotels en gebak. En wij wachten. Het werd avond en de kinderen moesten toch wel naar bed. En toen het 12
uur was gingen wij ook. Slapen konden we niet en bij het geluid van ieder auto
werd er ademloos geluisterd. De volgende morgen was het heel stil in en om het
huis, en de bel ging niet een maal. Ds Hajer sloop voorbij het huis naar het
kantoor, maar had duidelijk geen moed bij ons aan te bellen. Afschuwelijk,
zenuwslopend. Medelijdende blikken en geforceerde opgewektheid. Een paar weken
later komt het eerste bericht uit Zweden. God zij dank, Vader is terecht.
We kregen
inkwartiering, twee Engelse officieren op de blauwe kamer en de oppasser
beneden in de achterkamer. Het kon want Grootvader en Grootmoeder gingen zo
snel mogelijk naar hun eigen huis. Die inkwartiering had zijn voordelen. Je had
electrisch licht en wit brood, en soms schalen met lekkere hapjes en een kleine
vergoeding. De heren hadden geen haast, maar ik werd onrustig. Er moest gewerkt
worden in huis om het weer toonbaar te maken. Met nogal wat moeite lukte het ze
na een paar weken weer weg te krijgen. Toen begon een nieuwe ramp, Jaap werd
ziek. Heel ernstig ziek, dysenterie. Medicijnen waren er niet. Hoe het kereltje
er door gekomen is weet ik nog niet. Dit is zeker, de Here heeft hem gespaard
en al onze inspanningen willen zegenen. Wat had ik een zorg. Altijd maar op
een divan slapen, vlakbij Jaap en proberen te voorkomen dat de andere
huisgenoten ook ziek werden. Jaap herstelde, maar bleef gevoelige ingewanden
houden. Het bleef oppassen.
Er komt
langzamerhand een stroom brieven met zoveel informatie over Vader's leven na de
ontruiming van het kamp Vught dat toen hij eindelijk op 12 augustus 1945
thuiskwam we reeds een behoorlijk beeld hadden van alle ellende die hij had
moeten doormaken. Vught, zei Vader later steeds, Vught was een schertskamp
vergeleken met de kampen in Duitsland.
We zullen nu
het thuisfront voorlopig laten rusten en proberen Vader te volgen op zijn reis
naar Duitsland in september 1944. Vader's verhaal begint hij te schrijven op 6
mei 1945 vanuit Trelleborg in Zweden. Hier is zijn verhaal.
SACHSENHAUSEN
SEPTEMBER 1944 - APRIL 1945.
"Er is zoveel te vertellen dat ik bijna niet weet
waar ik moet beginnen. Toen ik mijn laatste brief aan jou verzonden had, Alie,
leefden we in Vught in de vaste overtuiging dat we binnen enkele dagen door de
Amerikanen zouden worden bevrijd. Helaas stortte hun offensief in en nadat wij
de ganse morgen van de vijfde september op de appelplaats hadden gestaan,
menende dat de Duitsers geen gelegenheid zouden hebben om ons nog te vervoeren,
werden we plotseling om half twee met 80 man
in een veewagen gestopt. Een verschrikkelijke tocht van 64 uur, bijna
zonder eten en drinken, ving aan. Meer dood dan levend kwamen we bibberend van
de kou in onze zebrapakjes vrijdagochtend in Sachsenhausen aan. De volgende
dag gingen we naar een grote fabriekshal van Heinkel in Gennersdorf, ongeveer
10 kilometer verder. De ligging daar en verzorging in de hal met 4000
gevangenen was zeer slecht. 's Nachts was er telkens luchtalarm en moesten we
ons verstoppen in een bos, waar we dan lagen te bibberen van de kou. Een week
later vertrokken de eerste 500 man, waartoe Braafhart en ik behoorden naar
Rathenau, waar we zouden gaan werken in een vliegtuigfabriek. Het was een heel
nieuw kamp en omdat er nogal wat administratie was kon ik me de eerste dagen op
het 'kampburo' drukken. Toen het zover was met de administratie dat ik gemist
kon worden (na een week) en ook moest gaan werken in de fabriek kwam er een
onderofficier uit Sachsenhausen me ophalen met de mededeling dat ik daar (in
Sachsenhausen) tewerkgesteld zou worden in mijn oude baan, namelijk bij de
kassa. Wat was ik er blij mee. De toestand in Rathenau was namelijk zeer
slecht. Ligging slechts een deken, eten veel te weinig, opstaan om 4 uur,
werken van 6 tot 18 uur. Hetgeen ik later gehoord heb heeft me versterkt in de
overtuiging dat het een zegen des Heeren geweest is dat Hij me daar niet heeft
laten blijven. Velen zijn daar gestorven aan ondervoeding, o.a. Ir Drenth, een
gereformeerde broeder uit Groningen, even oud als ik, vader van drie kinderen.
Toen ik
vanuit Rathenau weer in Sachsenhausen aankwam bleek mij dat mijn oude chef uit
's Hertogenbosch, die zoals je ook wel van Professor Cleveringa zult hebben
gehoord steeds zeer goed voor mij is geweest in Sachsenhausen was aangekomen
met het geld en de kostbaarheden en de waardeartikelen der gevangenen. Hij
heeft zijn oude commando (Telders, Rooseboom (van de KNAC), en mij) toen bij
elkaar getrommeld en wij zijn drie weken bezig geweest om alles over te dragen.
Toen dit werk beeindigd was zijn we opnieuw door bemiddeling van Von Eisenstein
op de Politische Abteilung tewerkgesteld, waar we zeer interessant werk te
doen hadden (of beter gezegd we zochten het zelf op). We mochten namelijk geen
actes inkijken maar deden dat zoveel als mogelijk was en kregen daardoor een
prachtige kijk op de rechtvaardigheid van de justitie in het Derde Rijk.
De chef van
de kassa in Sachsenhausen had ook gehoord dat wij in Holland bij de
Geldverwaltung gewerkt hadden. Deze begon na enkele weken reeds pogingen in het
werk te stellen ons op zijn afdeling te krijgen. Dit ging zover dat van
verschillende kanten aan ons werd getrokken en wij bijna hoogmoedig zouden
worden en zeggen we zijn onmisbaar. Het eind van het liedje was dat Rooseboom
en ik per 1 december 1944 naar de kassa werden overgeplaatst. Hoewel ik er
aanvankelijk weinig zin in had beviel het me prima. Een voordeel van dit
commando was dat ik er zoveel kleren kon krijgen als ik wilde. Niet alleen was
ik daardoor zelf goed gekleed, maar ik heb ook tientallen andere nederlanders,
die bijna in lompen liepen, goede diensten kunnen bewijzen en hen beter kunnen
kleden. Rooseboom werd begin februari 1945 ontslagen en mocht naar huis. En
Telders werd, geheel onschuldig, in een Lager-intrige verwikkeld, waardoor hij
in een afzonderingsblok kwam en na enkele dagen op transport gesteld werd naar
Bergen Belsen bij Hannover. Later bleek dat hij vrij uit ging en geen straf had
gekregen.
Het was in
deze tijd dat het grote offensief van de Russen ons aller aandacht in beslag
nam. Het ging zo snel dat de kampleiding besloot een gedeelte van de gevangenen
naar de andere kampen over te brengen. Alle predikanten gingen naar Bergen
Belsen, andere prominenten naar Buchenwalt en Mauthausen. Zelf had ik graag
meegegaan naar Bergen Belsen, omdat ook Kees Boodt daarheen ging en ik daar
maar 200 kilometer van de Nederlands- Duitse grens verwijderd zou zijn. Mijn
chef wilde mij echter niet laten gaan, hoewel ik hem er meermalen met nadruk om
heb gevraagd. Wij tweeën verlaten als laatsten het kamp, voegde hij mij toe. Je
kunt begrijpen dat mij dit niet erg aanlokte. Achteraf heb ik in dit alles
zeer duidelijk Gods bewarende trouw gezien. Bergen Belsen is vreselijk geteisterd
door een typhus epidemie, waarvan volgens oncontroleerbare mededelingen
tienduizenden gevangenen het slachtoffer zijn geworden. Hoe dikwijls is het mij
in deze jaren niet gebleken dat wat ik meende slecht te zijn achteraf voor mij
het beste bleek te wezen. Steeds duidelijker is het mij geworden dat ik
werkelijk aan 's Vaders hand ga en dat Hij zorgt zoals alleen een vader kan zorgen.
Door al die transporten verloor ik zo goed als al mijn vrienden en werd het
vrij eenzaam. De wereldgebeurtenissen behoedden mij echter voor treurigheid en
zoals we eens gelezen hebben op die gedenkwaardige morgen van 31 januari 1938,
toen de kleine Beatrix geboren moest worden 'het einde van het wachten nadert'
(kun je het je nog herinneren). In Hilversum konden we toen pas een ochtendkrant
kopen. Och ja, zo beheerste deze slagzin ook thans, zij het in ander zin, ons
aller gedachten. Allerlei geruchten deden in het kamp de ronde. Onze conclusie
was dat men ons niet meer zou wegvoeren. Temeer niet toen ongeveer half april
Duitsland in tweeën was gesplitst en een transport naar het zuiden niet meer
mogelijk kon worden geacht. Het was in deze dagen dat tal van buitencommando's
in het kamp terugkeerden. Zo kwam ook Ko Veenstra weer bij ons. In de laatste
weken voor ons vertrek zijn de om het kamp liggende fabrieksgebouwen, waar de
gevangenen voor een groot deel werkten, door de Amerikanen meermalen gebombardeerd,
waarbij ook gevangenen om het leven kwamen. Maar Duitsland had deze mensen
nooit in de oorlogsindustrie tewerk mogen stellen. Het was absoluut in strijd
met de conventie van Genève. Het kamp zelf werd niet door explosieve bommen
getroffen. Toch was het bombardement in onze onmiddellijke omgeving zo zwaar
dat ik na een kort gebed volkomen met het leven had afgerekend en niet anders
verwachtte dan dat binnen enkele minuten ook onze barak aan de aanval ten prooi
zou vallen. Er werd zo precies gemikt dat we gespaard bleven. Brandbommen
zetten enkele barakken in brand, maar geen slachtoffers. Was ik vroeger nooit
onrustig als er luchtaanvallen waren, na dit bombardement was dit veranderd
en kon ik 's nachts niet rustig meer slapen als er vliegtuigen over kwamen. Gelukkig
waren dit de laatste weken. Van Kerstmis tot half februari was er iedere nacht
luchtalarm en ook meerdere malen overdag. Je zag de vliegtuigen bij honderden
en nog eens honderden in de lucht passeren. Het is nog te verwonderen dat de
nervositeit pas nu kwam. Het eerste zware bombardement kwam op Jaap zijn
verjaardag. Dat zal ik nooit kunnen vergeten. Het tweede zware bombardement op
10 april en tien dagen later werd het nog eens dunnetjes overgedaan.
Men begon in
het kamp nu ook zieken uit de ziekenbarak te halen, zogenaamd op transport. Maar
de vrachtauto's kwamen niet verder dan de gaskamers. Ook een vriend van Vader,
een jonge pas klaar gekomen jurist, de enige zoon van een weduwe uit Haarlem,
werd zo vermoord. Het greep Vader nog steeds aan als hij er later over
vertelde. Vader heeft deze mevrouw geschreven en ze kwam ons opzoeken in Ede om
zoveel mogelijk nog dingen over haar zoon te horen. Haar naam ben ik vergeten.
Het kampleven
ging verder gewoon door. De Duitsers zeer gespannen sloegen sneller en
veroordeelden sneller tot de doodstraf. Begeleid door muziek werd de man terechtgesteld,
met de kampbewoners verplicht toekijkend. Gruwelijke tonelen.
Nu volgt weer
een dringend verzoek om toch vooral te informeren naar Cees Boodt *).
Ik heb het er zeer moeilijk mee gehad toen hij mij ging verlaten. We waren als
twee broers die volkomen op elkaar waren ingesteld. Nimmer in mijn leven heb ik
kunnen beseffen wat ware vriendschap betekent. In ons gewone doen had ik jou,
en kon bij jou komen met alle moeilijkheden en vrolijkheden. En dan gaat hij
verder 'Ik ben een mens voor de gemeenschap en geen individualist die geheel
alleen zijn weg wel vindt.'
DE DODENMARS
APRIL 1945.
In het kamp stijgt de spanning. In verband met de
nadering van de Russen was er al enkele keren alarm, hetgeen o.a. daar in
bestond dat alle Arbeitskommando's in het kamp bleven en er niet gewerkt werd. Toch
kwam op 21 april 1945, voor ons eigenlijk onverwacht, de mededeling dat
Sachsenhausen geevacueerd zou worden. Het zou nationaliteiten-gewijze gaan. Eerst
de Duitsers, daarna de andere nationaliteiten. Ieder kreeg een brood van 1500
gram plus 250 gram vlees mee. Aangezien het getal der gevangenen meer dan 20
000 bedroeg kwam men op die zaterdag niet klaar. 70 barakken stonden hier,
barstens vol mensen en nu waren er alleen nog de Nederlanders en de Russen. We
gingen om half negen naar bed en hoopten in stilte dat de Russen die nacht
zouden komen. Om half tien werden we allen gewekt en moesten ons bloksgewijs
op de appelplaats opstellen, vanwaar we in groepen van 100 man weggingen. Met nog
3 Nederlanders kwam ik in een groep van 96 Russen terecht. Vanwege de grote
haast waarmee nu werd geevacueerd kregen we geen eten mee. En zo begon om
half elf de grote lange tocht die ik nimmer zal vergeten. Eenmaal in Zweden
aangekomen bleef het moeilijk voor me om de verschrikkingen van die tocht te
boven te komen. Het was nog niet zover. We stonden aan het begin van de reis.
We
marcheerden de ganse nacht. 't Was koud en guur. Toen het licht werd kwamen we
in een dorp aan dat reeds overvol was met vluchtende Duitse burgers, militairen
en gevangenen. Het was de bedoeling dat we hier een poos zouden rusten, maar
omdat alles overvol was moesten we verder. De houding van de Russische
medegevangenen ten onzen opzichte was alles behalve vriendelijk. En we besloten
zo mogelijk ons bij een andere groep aan te sluiten, hetgeen temidden van de
drukte in een volgend dorp ook inderdaad gelukte. We marcheerden nu met de
Belgen verder. We liepen de hele dag. Gelukkig had ik nog een stuk brood in
reserve (uit voorzorg was ik reeds een maand bezig eten te sparen, maar dit was
erg moeilijk omdat de rantsoenen steeds kleiner werden) en dit bewees goede
diensten. Ons marstempo was zeer langzaam, maar toch liepen we die beruchte
zondag meer dan 60 kilometer. Ik was doodop. Meerderen uit onze groep waren zo
vermoeid dat ze op een gegeven ogenblik niet meer konden, uitvielen en ter
plaatse door onze begeleiders werden doodgeschoten. Ik zag zo op mijn tocht
meer dan 100 gefusilleerde gevangenen. 't Was een verschrikkelijke aanblik. Des
avonds om 9 uur, 't was al donker geworden en het regende pijpestelen,
arriveerden we bij een groot bos. Hier werden we in gejaagd en hoewel het erg
koud was sliep ik toch al gauw onder mijn enige deken die ik had kunnen
meenemen. Reeds vroeg, de zon was nog niet op, ontwaakte ik weer. We maakten
een vuurtje om ons wat te warmen en om half zes ving onze tocht weer aan. De
mensen waren zo vermoeid dat het marstempo zeer was afgenomen en die dag liepen
we dan ook niet meer dan 30 kilometer. De nu volgende nacht brachten we door
in enkele boerenschuren. Ik sliep op de harde zandgrond van een varkenshok,
waarin het tochtte dat het een lieve lust was. En Vader vervolgde: Die morgen
was ik zo vermoeid en, naar ik meende, aan het eind van mijn krachten. Ik
maakte dan ook tegen mijn vrienden de opmerking dat ik meende dat dit mijn
laatste levensdag zou zijn. Ik zag eruit als een geest en verlangde heel erg
naar wat eten, aangezien ik sinds het begin van onze tocht zo goed als niets
had gegeten. Gelukkig gaf een Duitse medegevangene, die mij kende uit
Sachsenhausen, mij een stukje brood. Laat ons delen, zei hij, ik heb nog een
snee brood. En brak de boterham in tweeën. Jullie kunnen nooit begrijpen wat
dat stukje brood voor mij heeft betekent. Het was of het leven terugkwam in me.
Ik knapte er zo van op, en mijn krachten kwamen terug, en de komende dag liep
ik weer mee. De Here dankend dat deze Duitser mij had geholpen; gered, naar
mijn vaste overtuiging.
Die dag
liepen we weer minder. Zeker niet meer dan 15 kilometer. Onderweg was het een
keer luchtalarm. We mochten langs de weg gaan liggen en wensten dat het
luchtalarm de hele dag zou duren. Helaas was het na een uur afgelopen, maar
we hadden weer wat kracht kunnen verzamelen. We kwamen tenslotte op een groot
landgoed en werden ondergebracht in een grote boerenschuur. Ook hier was geen
eten. Na lang wachten kregen we eindelijk enkele in de schil gekookte
aardappelen. Ik had mijn horloge en vulpen nog (een vulpen die ik op mijn
bureau in Sachsenhausen had gekregen). Ik vond een boer bereid mij hiervoor
een fles melk, een stuk brood, en een stuk spek te geven. Een schandelijke
ruil. We deelden dit eten heel broederlijk met zijn vieren: Ko Veenstra, Piet
Jongeling, Edouard Calic en Vader. De volgende dag lagen we steeds maar uit te
rusten in het stro en voelden ons de koning te rijk. Maar 's avonds om acht uur
kwam plotseling het bevel dat we weer verder moesten. 't Was een prachtige
lenteavond en de streek waar we doorheen liepen was wonderschoon. We werden
evenwel door de SS dermate opgejaagd dat ons hart het bijna begaf en meerderen
van ons niet meer konden en langs de weg neervielen en gefusilleerd werden. De
kracht van de wil om te blijven leven en niet als een hond te worden
neergeschoten deed ons volhouden. Alles wat -naar ik dacht- overbodig was werd
weggesmeten. Weg de rugzak, weg een verschoning, enz. Mijn deken was het enige
wat ik overhield. We liepen in 3 1/2 uur meer dan 21 kilometer. Iemand die dat
niet heeft meegemaakt zal het zich nooit kunnen voorstellen. Maar de Here ging
met me. Hij spaarde me bij het leven. Ongeveer middernacht kwamen we op het
landgoed Beelow aan. We werden een bos ingejaagd en dat was dan ons nieuwe
kamp. Sinds enkele dagen waren er al groepen gevangenen uit Sachsenhausen
aangekomen en deze hadden hutten op of in de grond gebouwd, overdekt met takken
en bladeren. Wij sliepen die nacht nog onder de vrije hemel. De volgende morgen
bleek ons dat water in het kamp niet aanwezig was. Op 2 kilometer afstand
stroomde een klein beekje en daaruit konden we water gaan halen. De tocht
daarheen was, oververmoeid als we waren, reeds een marteling. Ik heb me daar
wat gewassen en knapte inderdaad wat op. Ons pannenmateriaal was niet groot. Een
etensketeltje van de soldaten en een leeg conservenblik. Piet Jongeling had
nog wat havermout bij zich en ik, leverde een Maggi soepblokje en een restant
levertraan (levertraan gekregen in Sachsenhausen omdat ik er zo slecht uitzag).
En zo konden we die dag genieten van een beker soep. We knapten er zichtbaar
van op. Eten werd er niet uitgereikt. Het enige wat we de volgende avond kregen
was twee lepels ongekookte havermout en een stukje vlees van ongeveer 20 gram
voor drie of vier personen. Hiervan kookten we opnieuw soep. Achteraf verwonder
je je er over dat een mens het nog zolang kan volhouden met zo'n klein beetje
eten.
't Was
inmiddels 27 april geworden. De toestand in het bos werd catastrofaal. Driemaal
per dag werden de doden opgehaald op een handkar, dertig tot veertig per dag
naar ik schat. Het gerucht verbreidde zich toen dat er mensen ontslagen zouden
worden. De effectenkamer waarbij ik werkte werd opgeroepen. Helaas werden
alleen de Duitsers ontslagen. We moesten de volgende morgen terugkomen. De
toeloop was zo groot met als gevolg dat steeds groepen van 10 personen werden
uitgezocht. Ook nu bleken alleen Duitsers tot de uitverkorenen te behoren. Een
van de onderofficieren merkte me op en sprak over mij met de leider van de
Politische Abteilung. Het volgende ogenblik behoorde ik tot een groep van tien
gelukkigen. De vreugde werd aanmerkelijk getemperd door het feit dat mijn vrienden
Co Veenstra, Piet Jongeling en Edouard Calic achterbleven. Ook al was het
beter dat drie achterbleven dan een, maar een bittere pil was het. Ik kreeg
mijn geld, 50 Mark, en leende nog eens 50 Mark van een SS-er die op onze
afdeling werkte en begon aan de lange weg naar Hamburg. Men had namelijk
gevraagd waarheen ik wenste te gaan. Ik kon slecht zeggen naar Holland en
Wittenberg waar de Amerikanen reeds waren was wel dichterbij, maar het leek me
te gevaarlijk dit als bestemmingsplaats op te geven. Vandaar dat ik opdracht
ontving me bij de GESTAPO in Hamburg te melden. 28 April 1945 's morgens om elf
uur was ik vrij. Ik zal het nooit en te nimmer kunnen vergeten. Een periode
van twee en een half jaar gevangenschap was achter de rug en de lange, lange
reis naar huis - want dat wilde ik en niet naar Hamburg - kon beginnen. Tweehonderd
kilometer verder. Het was gewoon niet te begrijpen: vrij. Om elf uur verliet ik
mijn vrienden en het kamp en liep samen met een jonge Duitser, die naar het
eiland Rügen wilde, zonder bewaking over de wegen. Na een wandeling van een uur
passeerden we een boerderij en kochten wat aardappelen, die we later poften. Och,
wat was dat heerlijk. Wij weer verder en toen passeerde ons een Rode Kruis
kolonne. We staken onze handen op voor een lift, maar niks hoor, ze reden door.
Een poos later stond dezelfde kolonne langs de kant van de weg en na wat heen
en weer gepraat mochten we in de wagen en kregen meteen een voedselpakket. Maar
ook de vermaning onder geen beding uit de wagen te stappen als een Duitse
patrouille de wagen aanhield. Alleen in de auto ben je veilig. Het waren
allemaal Zwitsers die op weg waren naar Neu-Brandenburg om daar zieken op te
halen. Ze reden dus voor ons een hele verkeerde richting. Stel je voor, je
moet naar Amsterdam, maar de auto waarin je mag meerijden gaat richting Winterswijk.
Het kon ons niets schelen. We hoefden niet meer te lopen en van Neu-Brandenburg
zouden ze de zieken naar Lübeck brengen. Dat was weer in de richting Holland. We
reden dwars door het Russische front. In het kamp o.a. zieke Russische vrouwen
die voor ons aardappelen opbakten en maar lachten omdat we bleven eten. Tenslotte
kregen we niets meer. Ze maakten bedden leeg en we sliepen meteen, ondanks het
gebulder van de kanonnen. Midden in de nacht werden we wakker gemaakt door de
chauffeur. Direct meekomen en in de auto. De zieken zijn er al in en de Russinnen
blijven wachten op hun broeders. Snel, snel, het Russische leger trekt de stad
binnen. Nou snel waren we. Maar wat ik toen zag tart iedere beschrijving.
overvolle straten, vol vluchtelingen met alle mogelijke vervoermiddelen,
boordevol huisraad en wat niet al. Gebouwen die instorten, kerktorens die naar
beneden kwamen. Het was een ongelooflijk beeld, dat zich in mijn herinnering
niet meer zal laten uitwissen. Tussen al die burgers het terugtrekkende
vluchtende Duitse leger. We konden er gewoon niet doorheen. Uren duurde het voor
we zover waren dat de stroom vluchtelingen minderde. Toch zag deze uiterst
bekwame chauffeur kans op de 29ste April in Lübeck aan te komen. Een aantal
jaren later is deze Zwitser nog eens bij ons geweest in Ede. Een zeer
bedachtzame, rustige man.
In Lübeck kon ik spreken met het internationale Rode
Kruis, het Zweedse, en de YMCA in de hoop dat de achtergebleven vrienden
geholpen zouden worden, wat ook gebeurde. Lübeck zou waarschijnlijk een vrije
stad worden, maar zeker was het niet. Na Neu-Brandenburg moest ik er niet aan
denken dat de kans er was dat Lübeck hetzelfde lot zou treffen. Ik wilde er
weg. Zo snel mogelijk. Een boot van het Rode Kruis zou de volgende dag
oversteken naar Zweden en ik praatte zo lang tot men toestond dat ik aan boord
ging. In het ruim van het schip waren allemaal kribben en noodbedden geplaatst
vol zieken, gewonden en stervenden. Boven aan dek leek het me beter. Daar trof
ik een Engelsman. Hij was piloot en 2 jaar geleden boven Akkrum neergeschoten,
en ondergebracht in een krijgsgevangenenkamp. Hij kreeg nu de kans te
vluchten. Semper heette de man. We konden het goed samen vinden. Op het dek
stond een luxe auto waar we met toestemming van de kapitein in mochten zitten. We
voeren met mooi weer de haven uit en het leek ons een pleziervaart te worden. Toen
het donker begon te worden werd aan de mensen die aan dek waren gevraagd om de
2 uur wacht te lopen, een paar aan bakboord en een paar aan stuurboord. Wat was
er aan de hand. De Duitse vloot was op de terugtocht en wij zouden tussen die
boten door moeten varen; en dan was er het risico van de mijnen. De hele nacht
wisselden we elkaar af en waren zielsgelukkig toen we de volgende morgen de
haven van Trelleborg binnenvoeren. Onbegrijpelijk dat ik aan de Duitse hel ontsnapte.
De Heere zorgt. Hoe wonderlijk zijn zijn wegen. Honderden zijn gestorven en mij
spaarde Hij.
ZWEDEN MEI -
AUGUSTUS 1945.
Na aankomst
in Zweden werden we opnieuw geregistreerd. En mijn nieuwe nummer werd S.002241
N.-Scan. Netherl.camp,Goteborg,Sweden. Daarna werden we overgebracht naar een
groot badhuis. Alles wat we nog aan kleren droegen werd op een hoop gegooid,
ook wat we nog aan bezittingen hadden, en werd toen verbrand. Mijn voeten waren
zeer pijnlijk toen de schoenen eindelijk uit gingen. De voeten opgezet, en tien
zwarte nagels. Alle nagels zouden afvallen, zeiden de artsen. Waren de
schoenen die ik pikte voor mijn vertrek uit Sachsenhausen iets te klein geweest
of kwam het doordat ik ze een week dag en nacht had gedragen? Och, het was
eigenlijk niet belangrijk. Ik was vrij en behouden aangekomen in het gastvrije
Zweden. De Zweden waren zeer terecht bang voor besmettelijke ziektes, luizen
en kleerluizen. We mochten ons niet zelf wassen, maar werden schoon geboend
door verpleegsters en kregen vervolgens schoon nieuw ondergoed en een warme
overall. Wat een belevenis als mens behandeld te worden. Met 400 gevangenen
werden we overgebracht naar een prachtig schoolgebouw waar we in quarantaine
gingen. Veel melk en witbrood en geweldige maaltijden. Op 4 Mei kreeg ik nieuwe
kleren: een nieuw bruin kostuum + winterjas + schoenen + sokken, kortom alles,
en een prachtige pullover van een dame van het Nederlands Gezantschap. Met 24
man sliepen we in een leslokaal en dan diarree!! Al deze mannen moesten door
artsen onderzocht worden. Er waren Franse en Engelse artsen, maar het
taalprobleem brachten ze wel mee. Vader schrijft dan dat hij ging optreden als
tolk en de administratie deed. Allemaal werden ze doorgelicht en onderzocht en
onderwijl gingen de ingewanden reageren. Het werd een vreeslijke toestand. De
lokalen, nu dus de verblijfplaats van de vluchtelingen, waren boven en alle
toiletten waren in het basement, dus in het souterrain. De mensen kregen zo'n
haast om naar de toiletten te gaan en moesten zo vaak, dat het spaak liep. Na een paar dagen waren niet alleen de
toiletten verstopt, maar dreef de ontlasting van de trappen. Ze waren er mee
aan. Tot Vader voor elkaar kreeg dat vrijwilligers met een brandslang twee uur
lang de trappen gangen en W.C.'s zouden schoon spuiten en daar een extra
maaltijd voor zouden krijgen. Vrijwilligers genoeg. En toen ook nog aangepaste
maaltijden werden verschaft knapte de toestand snel op.
Via de
Ambassade werd 'De Fakkel' (officieel orgaan van de Nederlandse Ambassade)
verstrekt. Vol informatie over Holland. En daar leest Vader in dat Ede 20 april
is bevrijd. Hij schrijft dan: 'Maar onze hoop per boot te kunnen vertrekken
gaat voorlopig niet door. Alle scheepsruimte is voor voedsel voor hongerend
Nederland. We zullen nog wel een paar maanden moeten wachten. Maar oh, ik verlang
zo intens naar huis. Schrijf me veel en stuur de brieven naar de legatie in
Stockholm. En nummer de brieven en schrijf hoe het is met Cees Boodt. In iedere
brief dat intense verlangen naar huis.
Er komt
iemand van het consulaat om te vertellen dat ze niet naar het hollandse kamp in
Goteborg gaan, omdat daar typhusgevallen zijn. Wij gaan nu naar een door de
Denen verlaten kamp in Bolmen.
Dan gebeurt
er iets naars. Alle vluchtelingen waren onderzocht, maar ook scherp verhoord
door personeel van de verschillende ambassades. Onder de Hollanders blijken
SS-ers te zijn en enige mannen die vrijwillig zijn gaan werken in Duitsland. De
Fransen hoorden het en lokten de mannen in een leeg leslokaal waar ze
verschrikkelijk werden afgetuigd en in hun haar werd een hakenkruis geknipt. Het
veroorzaakte een flinke rel. De Hollanders wilden dat deze mensen berecht
werden door de Nederlandse justitie en niet door Fransen. Het gevolg was dat de
Nederlanders naar een Nederlands kamp gingen, de Fransen een eigen kamp kregen,
en de Belgen ook.
Vader vertelt
dan verder. Enkele dagen zijn we nu in het nieuwe kamp Bolmen. Mijn gezondheid
is niet geweldig. Een pijnlijke linkerknie en linkerhand. De pijn nam toe en
met flinke koorts bleef ik in bed. Er werd om een arts gevraagd, die komen
moest uit Ljunbi. Toen werd er beslist dat ik naar het ziekenhuis in Ljunbi
vervoerd moest worden. In Bolmen was totaal geen medische verzorging. Zo
vertrok ik per ziekenauto naar het ziekenhuis. Het zou zes weken duren voor ik
genezen ontslagen werd. Acute rheuma als gevolg van de laatste dodenmars in
Duitsland. Op een zaal met twaalf andere mannen lig ik te liggen. Een Pool, die
Duits spreekt, en verder Zweden die beslist niet te verstaan zijn. Verder geen
bezoek en in het begin ook niets te lezen. Hij hunkert naar een goed gesprek. Waren
Kremer of Hajer hier maar. Een maand geleden kwam ik in Zweden aan, arm en
berooid, amper gekleed. Intens vuil en hongerig. Nu ben ik behoorlijk gekleed
en wordt hier in het ziekenhuis zeer goed verzorgd. De overgang is zo groot. Haast
niet te verwerken. Ik kon 's nachts weinig slapen en ga piekeren. Het verlangen
naar huis is heviger dan ooit en het uitblijven van berichten uit Holland maakt
me nog onrustiger. Er komt een brief van de familie Lindgren uit Trelleborg. Ze
sturen Amerikaanse tijdschriften en als ik meer nodig heb mag ik het
schrijven. Deze familie ontmoette ik in Trelleborg. Haar man was havenmeester
en zij behoorde als Lotta tot het Zweedse Rode Kruis. Ze deed veel voor de
vluchtelingen, evenals Ruth Christofferson. Van het gezantschap ontvangen we
tien Zweedse Kronen. Het is niet veel. De Kronen gaan op aan postpapier, postzegels
en soms wat sigaretten. Dagelijks schrijft hij een brief naar Holland. En dan
bezorgt iemand hem de Dordtse Leerregels. Maar die zware kost kan hij niet
verwerken. Vader schrijft dan: Mijn hersens zijn duidelijk nog niet goed. Ik
kan nog alleen lichte en eenvoudige stof verwerken en opnemen. Er komt een
brief wrevelig over het uitblijven van post. Neem contact op met het Rode Kruis
of met Dr Telders verbonden aan Philips in Eindhoven, aangezien Philips ook
een fabriek heeft in Zweden. En neem contact op met Prof. Cleveringa. Doe wat.
In Gods naam, doe wat. Maar na deze uitbarsting van wanhoop maakt hij direct
zijn excuus. Ik zal het toch wel begrijpen; het komt alleen omdat ik zo intens
verlang naar jou en de kinderen. 'k Ben zo bang ze helemaal niet meer te
kennen. Met april gaat Gerard al naar school. En hij schampert nog even: het
ontbreekt er nog maar aan dat hij Meester in de rechten is als ik thuis kom. 'k
Zou zo graag een uur bij je zijn om uit te huilen. Het zijn bijna drie jaar van
zulk een ontzaglijke spanning geweest. Hoe vaak twijfelde ik eraan dat we
levend in Nederland terug zouden keren. En als Cees Boodt dan zei: jo, we komen
er vast door, dan heb ik maar wat geglimlacht en gedacht, Geve God dat het waar
is. Er waar zit die beste jongen nou? Ik zie het zo donker in. Misschien geeft
de Here ook hier nog blijdschap. Hoe hebben we ons samen verheugd op de eerste
kerkgang en gehoopt dat er dan tegelijk Avondmaal zou zijn. Wat een geweldige
verarming zou het zijn als we geen gebruik kunnen maken van de sacramenten. En
hij schrijft al vertellend verder: De kinderen zijn nog zo klein, maar in gedachten
zie je ze veel ouder dan ze nu zijn, schreef je me in Scheveningen. Je was zo
vol vertrouwen dat de Here het alles zo goed zou maken dat we er ons over
zouden verwonderen. Ik heb zoveel steun gehad aan je brieven, maar al die
brieven ben ik kwijt. Mijn geestelijke weerstand is minder. Het is niet zo dat
ik graag wil dat de kinderen bollebozen worden in de maatschappij, hoewel ik
vurig hoop dat ze het ver brengen. Dat ze evenals jij en ik zich gedragen en
beschut weten door Gods liefde in Jezus Christus onze Zaligmaker. Dit zou mijn
grootste vreugde zijn, wanneer de kinderen zouden wandelen in 's Heren wegen. Wat
verlang ik naar een brief, naar een foto, naar een gesprek. Ik lig hier maar
te liggen en buiten is het prachtig zomerweer. De tranen vloeien niet, maar ze
zitten vaak heel hoog.
Dan wordt er
een punctie in de knie gedaan (ik geloof dat je gemakkelijker een baby kunt
krijgen). Enfin, na tien minuten was het leed geleden, maar wat was ik misselijk
daarna. De volgende dag in bad. Een vrouwenzaak en of je poedelnaakt bent of
niet, vrouwen lopen in en uit. Maar raar hoor, en het is wel wennen.
Een nieuwe
inval: bel Dirk Knol. Laat hem contact zoeken met Dr Plesman ( de man van de
KLM). Wie weet kan hij me wel meenemen in een vliegtuig. De gedachte alleen
monterde me op. En die Zweedse arts maar lachen. Ik krijg nu een ander kamer,
voor twee personen, en mijn kamergenoot is een Hollander. Geen onaardige man,
werkte vroeger bij de Spoorwegen, weigerde dienst en hielp Joden. Hij was
tweemaal ter dood veroordeeld, toen begenadigd tot vijftien jaar
concentratiekamp.
Het
Gezantschap stuurt boeken. Mevrouw Lindgren stuurt weer weekbladen en een
vriendelijke dame uit Ljunbi brengt een Engels tijdschrift. Van het weinige
geld kocht ik vier kleine tomaatjes. Fruit is er haast niet. In Zweden zijn ze
zeer op zoet gesteld. Ik zal je eens vertellen wat ik als ontbijt krijg:
gekookte aardappelen plus zure haring en een grote lepel mierzoete jam. Tot
slot een beker pap, dik van de suiker. Zo is het 's middags en 's avonds ook. Als
ze kunnen strooien ze nog suiker over de gekookte aardappelen. Voor het eerst
een blad sla; kreeg ik maar een krop sla. Langzamerhand krijgen we bladgroente
en sla. Zelf koop ik eieren en krijg nu dagelijks een ei.
Zweden heeft geen tuinbouw zoals wij die kennen. Heel
veel groente moet ingevoerd worden en die invoer had stil gelegen. Vandaar het
spaarzame groentedieet. Maar daar dacht Vader niet aan.
Soms
druppelen er berichten door die Vader erg schokken. De dood van Jan van de
Mortel, de zoon van de burgemeester van Tilburg was zo'n geval. Een intens
goede, vrolijke jongen, die de grootste staaltjes van moed uithaalde. De
onofficiele verbindingsman met de buitenwereld. Wat om twee uur in het kamp
gebeurde was 's avonds voor Radio Oranje. Een oude Lager-rot. Hij zat tweemaal
in Scheveningen, maanden in Amersfoort, en vanaf de oprichting in Vught. Zomer
1944 werd hij overgebracht naar Neuegamme en is daar als muzelman gestorven. Tien
maanden was ik dagelijks bij hem en nu dit bericht. Later zou blijken hoe het
hem geschokt had. Ik voelde me toen ik van huis ging -ondanks mijn vaderschap-
nog zo'n jongen. Deze twee en een half jaar hebben me veranderd. 'k Keer als
man terug. Meer ervaring, meer mensenkennis, maar ook vaster geloof. Een van de
dingen die we samen moeten veranderen
is de omgang met andere mensen. 'k Bedoel niet alleen Gereformeerden. 'k Geloof
dat we ons veel teveel hebben opgesloten. Als je zo je oor te luisteren legt
dan wil ieder rondom je ook die levenszekerheid hebben die het kenmerk is van
Gods kinderen. Velen vragen iets te vertellen over God en Zijn dienst. Meer
dan voorheen moeten we een zoutend zout zijn, met alle beschikbare woorden het
volk leren. Alleen waarlijke vrede zal er zijn als we geloven in Jezus als de
Zoon van God. Hoe meer ik nadenk over de gedeeldheid in onze kerken hoe
verdrietiger ik word. Zoek elkaar en herstel de eenheid.
De brieven
uit Zweden zijn sterk afwisselend. De familie Lindgren stuurt opnieuw een
pakket: snoep, koek, briefpapier, postzegels, studieboek om Zweeds te leren en
Engelse boeken. Hoe blij is hij hiermee, maar het ontbreken van post uit
Holland overschaduwt alles.
Het
regelmatige bloedonderzoek toont aan dat het bloed nog steeds niet goed is en
's morgens is de pijn bepaald niet prettig. Doktoren en zusters en het Rode
Kruis en wie verder zijn pad kruist gaat hem helpen aan Engelse boeken en
tijdschriften. En ondanks al dit meeleven en de opgewektheid waarmee hij
anderen tegemoet treedt blijft de hunkering en het tobben over thuis. Eindelijk
is het na zes weken zover dat de dokter zeer tevreden is. Het hart is goed en
de pols normaal. Maar zo tevreden ben ik zelf niet altijd, vertelt Vader
verder. De eenzaamheid is niks voor mij. De Belgen gaan half juli naar huis;
voor de Hollanders zal het wel medio augustus worden. Zou ik met Vader's
verjaardag (15 augustus) thuis zijn? Ik hoop het zo. Het Gezantschap suggereert
dat we over vier of zes weken per vliegtuig naar huis gaan. Dan ontvangt hij
een brief van de heer de Wit in Engeland (18 juni). Vader's brief is
doorgezonden naar een broer in Eindhoven en Vader's naam zal via Radio
Eindhoven worden omgeroepen (nooit gehoord deze mededeling). En Vader is gelukkig; jij weet nu tenminste dat
ik leef. Over tien dagen mag hij terug naar het kamp in Bolmen. De predikant
uit Ljungby komt hem opzoeken. Het doet hem goed. En dan vertelt Vader hoe ze
in Vught een keer Avondmaal vierden met twaalf medegevangenen. Om nooit te
vergeten. Er zijn toen banden gelegd voor het leven. Maar och, wie zal dit
alles overleefd hebben. Hoe zal het met Cees zijn? Ik verlang er zo naar hem
weer te ontmoeten. We waren als broers. Opnieuw een teleurstelling. De brieven
in juni geschreven komen eind juni terug. Mevrouw Christofferson brengt een
lichtpunt. Ze stuurt een telegram in het Engels en verzoekt dringend om
inlichtingen. O zo goed bedoeld, maar wat men in Zweden niet wist dat was dat
vanuit Holland geen telegrammen verzonden mochten worden. Al het geld was
geblokkeerd en telegrammen kosten geld. Dus werd een telegram bij de posterijen
geweigerd. Had men een telegram met betaald antwoord gezonden dan waren er geen
bezwaren gemaakt. De hoop binnen tien dagen antwoord te hebben ging niet in vervullling.
Een nieuwe teleurstelling. Het lange verblijf in het ziekenhuis heeft zijn
zenuwen tot het uiterste gespannen. Ja dat was ons ook heel duidelijk en zo
begrijpelijk.
Bij het
overdenken van de laatste jaren is het hem onbegrijpelijk hier doorheen te zijn
gekomen. En dan komt onze trouwtekst bij hem boven. Hoeveel beter versta ik die
woorden nu "Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de
heerlijkheid tot in eeuwigheid." Hij zou willen mediteren, uur na uur,
maar kan dat niet. Hoogstens een paar minuten. En dan vind ik mezelf zo
ondankbaar en denk dan zo snel mogelijk weer aan aardse dingen. Hij verzucht:
mijn karakter is zo vluchtig, zo luchthartig, dat ik er soms bang van ben. Gelukkig
dat jij me zo door en door kent. Je weet en begrijpt wat ik probeer te zeggen. 3
juli mag Vader uit bed en geniet in de tuin van het ziekenhuis van het
prachtige zomerweer. Over een paar dagen naar Ryd en niet naar Bolmen.
In Ryd is een
Nederlands repatrieringskamp met ongeveer 180 Nederlanders. Denk maar aan
Uddel, eenzelfde omgeving. Tot zijn verrassing leest hij dat Ir Ringers
Minister van Openbare Werken is geworden. Op 27 april sprak ik hem voor het
laatst en nu is Ringers allang thuis. 7 Juli komt Vader in Ryd aan. Genezen
maar toch nog erg zwak. Van de Nederlandse autoriteiten zeer weinig
medewerking. Ze zien ons denk ik nog steeds als gevangenen. Verlangen en
verveling doen hem geen goed. Ik heb soms het gevoel van mijn anker te zijn. Hij
stuurt vast een brief voor Grootvader's verjaardag en geeft brieven mee aan een
zeeman die met zijn boot vertrekt naar Rotterdam. Contact met de bewoners van
Ryd is er niet. Dat was in Trelleborg en Ljungby heel anders. De schuld ligt
voor een groot deel bij de Hollanders. Diefstal en baldadigheid en
vechtpartijen; het zijn de zeelui die zich misdragen. En dan is er weer een
zonnestraal. Er komt een brief van de Zwitserse Rode Kruis chauffeur. Vader had
hem na aankomst in Zweden bedankt. Er volgt een andere brief van het Rode
Kruis. Men zal een onderzoek instellen naar de familie in Holland. En het is
iets enorms voor hem een uitnodiging te mogen ontvangen van de familie
Lindgren om te komen logeren in hun zomerhuis in Hölviksnas. Wat een enorme
belevenis. Verkeren in een gezin. Logeren en slapen in een bed met lakens en
slopen. Aan te zitten aan een gedekte tafel en genieten van met zorg bereide
maaltijden. Het was als een sprookje voor hem, als een droom. Ze brengen een
bezoek aan de luxe badplaats Falsterbö. In het grote Kurhaus biedt de heer
Christofferson (bankdirecteur uit Trelleborg) de familie Lindgren en hem een
heerlijke lunch aan. Het is een en al luxe. Het meest ontroerende moment was 18
juli, de dag voor Yke Marij's verjaardag, toen het verblijdende bericht via de
Ambassade telefonisch werd doorgegeven dat de familie in Holland in goede welstand
was. Later vertelde Emma Lindgren en haar dochter Gun mij dat ze nimmer iemand
hadden ontmoet die zo ontroerd en zo gelukkig was eindelijk te horen dat zijn
familie nog in leven was. Ze waren er allen diep van onder de indruk geweest. De
grote spanning was gebroken en dat was heel gelukkig. En het was ook hoog tijd,
dat bleek wel uit zijn brieven. Opnieuw staat de repatriering voor de deur
volgens het gezantschap. In de middaguren winkelen met Gun en haar kinderen in
Malmö. Om te watertanden, vertelt Vader verder. Maar het is zo vreselijk duur. Liever
lange tijd droog brood als ik nu maar naar huis mag. Het leven in een
mannenmaatschappij is hij meer dan beu.
25 Juli gaat
het eerste transport, maar ik ben er niet bij. Wat moeilijk toch. Het gerucht
gaat nu dat ze per schip naar Kopenhagen en daarna per bus naar Holland zullen
reizen. Al die geruchten, het maakt je zo moe. 'k Zou toch zo graag met Vader's
verjaardag thuis zijn. Over 14 dagen
zal er weer een schip vertrekken met passagiersaccomodatie voor 30 a 40 man. En
dan op het laatste moment wordt Vader bij de groep gevoegd; 's avonds om half
elf. 28 Juli, een slechte dag. Een brief ontvangen van Ir Frits Philips
in Zweden, een neef van Prof. Telders met de mededeling dat Prof. Telders in de
eerste helft van april in Bergen Belsen was overleden aan tyfus. Het was een
zware schok voor me. Meer dan een jaar sliepen we naast elkaar en vele maanden
werkten we samen in hetzelfde kommando. Zeer begaafd. Primus inter paris op
meer dan een terrein van wetenschap. Beheerser van de moderne talen, maar ook
van het Italiaans en Russisch. 41 jaar oud geworden na vier jaar gevangenschap.
En dan op 31
juli is eindelijk de afreis begonnen. 's Nachts om half twee gaat de reis per
trein naar het noorden naar de havenstad Ornsköldsvik. De bedoeling is dat we
daar aan boord gaan van de Bonaire (3300 ton) van de KNSM. En dan gebeurt het
zo lang gehoopte. De eerste post uit Holland wordt uitgereikt. De leider van de
groep is nog naar Stockholm geweest naar het Gezantschap en bracht post mee in
de trein. Ik kreeg 8 brieven van de 23 die je verzonden had, 2 briefkaarten van
Gerard en Jaap, een brief van Vader en Auk, en een briefkaart van Grootmoeder.
Die brieven werden gelezen en herlezen. Het was niet te geloven en niet te
verwerken. Die briefkaarten van de jongens. Ik stond er versteld van, vertelde
hij later. Wat een belevenis, kaarten van de kinderen. 's Nachts om vijf uur
schreef hij de laatste brief, in de trein op zijn knieën, boordevol emoties. Nog
drie uur dan komen we aan in de haven van Ornsköldsvik en gaan dan aan boord. Het
is een weg op zevenen. Eerst duizend kilometer naar het noorden en dan aan
boord, terwijl Ryd maar 800 kilometer van Amsterdam ligt. Het is een prachtige
treinreis, dat is zeker. De hele nacht is het helder, maar waarom zo'n omreis. Nog
anderhalve week dan hoop ik weer thuis te zijn. We zullen moeten varen door de
Botnische Golf, het Kattegat, en het Skagerrak, dwars over de Noordzee door een
schoongemaakte vaargeul (dus hopelijk geen mijnen) naar Schotland, naar de
Firth of Forth. Daarna verder varen naar het zuiden langs de kust, waar ook een
mijnenvrije strook zee is tot aan de kust bij Dover. Hier zullen we het Nauw
van Calais oversteken. Ook hier is geveegd. En dan langs de kust van Calais en
Ostende weer naar het noorden. Langs Vlissingen, Hoek van Holland naar
Ijmuiden, om dan in Amsterdam van boord te gaan. Zo is het vaarschema. De reis
zal tien tot twaalf dagen kunnen duren, maar het einde is als het ware te zien
in ieder geval. Je kunt erover fantaseren.
Aangekomen
in Ornsköldsvik worden ze aan boord gebracht. Vader heeft ontdekt dat er een
grondstoffenfabriek is gevestigd waar MACOSTAN zaken mee deed. Hij weet
toestemming te krijgen erheen te gaan, mits hij op een bepaald uur weer aan
boord is. Het laden van de boot is dan klaar en men wil direct daarna varen. Vader
wordt zeer hartelijk ontvangen door de directie en moet vertellen van zijn
verblijf in gevangenissen en concentratiekampen. Een heerlijke lunch met de
directie, maar zaken doen met Neder;land kan maar mondjesmaat. De voedselvoorziening
heeft voorrang. Per auto keert hij weer aan boord. En dan volgt een
confrontatie met het verleden, met Scheveningen. Wanneer men 's avonds aan
tafel gaat voor het diner en Vader zijn plaats vindt heeft zijn servetband het
nummer dertien. Alles wat zich voordeed in de Scheveninger gevangenis gaat
weer door hem heen. Hij dacht er overheen te zijn , maar dat was duidelijk niet
het geval. Hij herinnerde zich de vreemde gedachten waarvoor hij zich meende te
moeten schamen. In het begin vertelde ik dat op 12 maart 1943 Vader plotseling
toestemming kreeg om een brief te schrijven. Ik zou daar later op terugkomen en
vertellen waarom die toestemming gegeven werd. Hier komt een deel van het
verhaal.
Terugblik op
Scheveningen:
In februari
en maart 1943 kreeg Vader het moeilijk. Het alleen zitten, nooit gelucht
worden, nooit post ontvangen of brieven schrijven of boeken lezen, het werd
teveel. Ik kon niets doen dan bidden en denken. Op wat een gekke gedachten je
dan ook kunt komen. Gedachten waarvoor je je moet schamen en die toch telkens
terug komen. Een voorbeeld. Mijn celnummer was 418. Tel de cijfers op en het
ongeluksgetal 13 verschijnt. We waren 1381 dagen getrouwd toen ik
gearresteerd werd. Weer samen 13. Ik ben geboren op de 18 e van de 4e maand. 13!
De eerste brief die hij ontving was 76 dagen na de arrestatie. Alweer 13! De
stenen in zijn cel geteld; het waren er 13. Zoiets kon een obsessie worden
waartegen je met alle kracht moest vechten. Je kunt dat nauwelijks begrijpen
als je niet in zo'n toestand van absolute verlatenheid van alle mensen bent
geweest. Ik heb eens nagegaan, vertelt Vader verder, dat ik in een maand tijds
niet meer dan 25 woorden tot iemand heb gesproken om de eenvoudige reden dat ik
er geen gelegenheid voor had. Ik was de gedachte van het getal 13 naar ik
meende reeds lang voorbij tot ik op een gegeven ogenblik opeens bemerkte dat ze
toch niet weg was. Toen ik na 6 maanden Einzelhaft in een gemeenschapscel werd
geplaatst en in cel 421 terecht kwam was het eerste wat ik in deze cel zag de
beroemde ton. En ik herinner me nog als de dag van gisteren dat ik onwillekeurig
de cijfers van dat getal optelde. Gelukkig geen 13. Dat was geen ongeloof of
bijgeloof, maar alleen een kwestie van geestelijke verzwakking. 'k Heb vaak
gedacht dat ik gek werd. En lange tijd was mijn gebed niet dat ik in leven
mocht blijven, maar of ik voor krankzinnigheid bewaard mocht blijven. In die
periode werd het verlangen steeds sterker uit deze cel te komen. Maar Aflerbach
had gezegd: als U een verklaring wilt afleggen dan belt U maar. Tot zolang zit
U geïsoleerd. Denk daar aan. Wij winnen altijd, Herr Dulfer. Het was nu 4
maanden geleden dat dit gezegd werd en het verlangen naar verandering werd
steeds sterker. Je moest eens weten hoe zwaar dit was. Telkens de neiging naar
de bel te willen gaan. Ik heb gehuild, gebeden, geschreeuwd. Maar wat kon ik. Er
was maar een manier om hier uit te komen en dat was drukken op de bel. Bij de
bel staan en wikken en wegen. En in conflict komen met je geweten. Probeer het
te begrijpen. Het was een marteling. Goed stelde ik, ik bel. Wat dan, wat moet
ik dan voor verklaring afleggen. Waarom moest ik richting Harderwijk? Het ene
verhaal na het andere werd verzonnen. Tot hij bedacht dat er een reçu in zijn
zak had gezeten van een pakje verzonden aan de familie Leene in verband met de
geboorte van een baby. Frits (Leene) werkte op de administratie van
Sonnevanck. Misschien was dat een oplossing. En zo kwam er een verhaal van
Vader. Hoe hij met Frits had willen praten over de baby. En dat ze veel te hard
van stapel liepen. Drie kinderen in drie jaar; en Dits niet sterk. Het leek hem
nog het beste verhaal. Maar de vraag bleef: mocht hij dit doen? Ook al was de
'bekentenis' een verzonnen verhaal. Daar kwam een gewetensstrijd door, zeer
hevig en fel. Het drukken op de bel heeft hij nooit kunnen verwerken. Hij beschadigde
zichzelf en niemand anders. In zijn ogen was hij een verrader geworden. Begrijp
het toch, ik heb op de bel gedrukt en God en vaderland verraden.
TERUGKEER EN
THUISKOMST AUGUSTUS 1945.
Dit was een
terugblik op het verleden, maar Vader was nog aan boord. Hij moest de reis naar
huis nog maken.
Het is
prachtig weer en het was heerlijk om te zonnen op het dek. En dan opeens weer
alarm en zwemvesten aan. Men had een mijn ontdekt. De zee was daar wel geruimd,
maar losgeraakte mijnen bleven een gevaar. De spanning bleef erin tot ze in de
haven van Ijmuiden lagen.
Inmiddels was
er een telefoontje in Ede gekomen dat de Bonaire voor Ijmuiden lag en of ik
wilde komen. Met de twee jongens ging ik naar Amsterdam. "Oom Ko" (de
Nooij) zou ons na een telefoontje uit Amsterdam ophalen met de auto. Dat werd
wachten, want wat er voor telefoontjes kwamen, geen telefoontje dat de boot
door de sluizen was. Na een dag zat ik op een stoel in de hal naast de telefoon.
Het slapen was natuurlijk maar zo zo. Totdat op zondagmorgen om acht uur een
telefoontje kwam dat de boot in de sluizen lag en of ik naar de Schreierstoren
wilde komen, dan kon ik met de loodsboot meevaren naar de Bonaire. Snel was ik
klaar. Trams reden er niet en lopend ging ik op weg naar de Schreierstoren. Tegen
tien uur voeren we het Noordzeekanaal op en kwam ik aan boord. Een geweldig
weerzien. Bruin verbrand was Vader; Hollands welvaren. Zelf was ik niet zo
blozend, maar wel gezond. We hebben samen aan boord gegeten. De verhalen waren
eindeloos en toen we op het Ij kwamen verwonderden we ons over het aantal
politie boten en de afzettingen op de Handelskade. Wat bleek; de SS-ers en die
vrijwillig naar Duitsland waren gegaan werden het eerst van boord gehaald en
verlieten geboeid het schip. De ontscheping had er een flinke vertraging door.
Eindelijk mochten wij aan wal, maar ik mocht niet mee naar binnen in de loodsen
waar de registratie van de mensen plaats vond. Het duurde lang voor alle
papieren voor elkaar waren en Vader de zaal mocht verlaten en wij samen naar de
Watergraafsmeer konden gaan met de taxi. Och dat weerzien met de jongens en met
Pa en Moe. Het was zo ontroerend.
Aan boord en
onderweg naar huis bestormde Vader me met vragen. Onder andere: wat zijn toch
'jeeps'. Hij kende het woord niet en toen ik hem vertelde dat het legervoertuigen
waren van de Engelsen en canadezen en ik twee jeeps gekocht had zodat hij een
dierbare wens van de jongens in vervulling kon laten gaan was het prima. Zelf
bracht hij twee prachtige houten personenauto's voor Gerard en Jaap mee. Veel
en veel mooier dan de houten jeeps, maar ze spraken niet zo tot hun verbeelding
als de simpele jeeps. En toch is er eindeloos met de Zweedse auto's gespeeld.
Het huis in
de Watergraafsmeer liep vol. Ieder wilde Vader begroeten. Het was
overweldigend. In de namiddag kwam Ko de Nooij. Een hartelijk weerzien. We
zouden nadat de familie voor brood en soep had gezorgd terug gaan naar Ede. De
auto waarmee we vertrokken had men 5 jaar verstopt. De banden waren niet al te
best meer. Nieuwe banden waren nog niet te krijgen. Dus waren bovenop de auto
reservebanden gelegd. Onderweg hadden we ze wel nodig. Tot driemaal toe moest
er van band verwisseld worden. Het was bijna tien uur 's avonds toen we bij de
oude Hervormde kerk middenin Ede opnieuw bleven staan. Er was nu iets met de
motor of de benzine was op. Laten we het laatste stukje naar huis maar lopen. En
zo kwamen we 's avonds om tien uur thuis. In een huis vol bloemen en een
dolgelukkige familie. Yke Marij wat verlegen, maar ook weer opgetogen over de
verrassingen die haar 'papa van de schoorsteen' meebracht.
Vader die
maar vertelde en steeds vroeg naar ons leven na zijn vertrek. Verbaasd dat
alles nog compleet was en door het huis liep. En het gewoon niet kon verwerken.
'k Zou nog bijna op de dertiende zijn thuisgekomen.
De vragen van
Vader waren niet van de lucht. En familie en vrienden maar vertellen. Zo hoorde
Vader van familieleden die waren overleden. Van vrienden die niet waren
teruggekomen. Van de overval op MACOSTAN en de verschrikkelijke mishandelingen
in Lunteren in hotel De Wormshoef en de trieste afloop. Er waren ook veel
vragen naar kampvrienden waar we geen antwoord op konden geven. En een zeer
dringende vraag naar Cees Boodt waar ik nog geen antwoord op durfde geven. Vader
moest al zoveel verwerken en het was overduidelijk dat de grens van zijn
weerstand zeer dichtbij was.
Het was al
laat voor we naar boven konden gaan en voor we sliepen nog veel later. De
volgende morgen als gezin samen aan tafel ontbijten. Niet te geloven dat dit
nog ooit zou gebeuren. Hij was zo bewogen. Wat waren ze al groot. En Yke Marij:
drie maanden was ze in 1942 en nu al drie jaar. Het was wennen, ook voor de
kinderen, maar blijdschap voerde de boventoon.
In de loop
van de morgen kwamen Ds Hajer en Ds Blaauw. Aanvankelijk heel plezierig, maar
toen Vader ging informeren naar kampvrienden veranderde hij en werd 'down'. En
natuurlijk kwam ook weer de vraag naar Ds C.Boodt. Is er al iets bekend over
hem? Jawel, ze wisten dat hij kort voor de bevrijding was gestorven in
Bergen-Belsen aan vlektyfus. Zo verloor Vader in een half uur tien van zijn
beste kampvrienden. De predikanten vertrokken. Na hen uitgelaten te hebben
kwam ik terug in de kamer en trof daar Vader zo overstuur als ik hem nooit had
meegemaakt. Ontroostbaar, volledig ingestort, onbereikbaar. Het enige wat er
uitkwam was: net zo min als ik kan begrijpen wat de laatste oorlogswinter voor
jou is geweest, net zo min kun jij begrijpen wat die gevangenschap voor mij
heeft betekent. En daarmee was het of er een deur dichtsloeg. De blijdschap om
zijn terugkeer was omgeslagen in verdriet. Verdriet voor ons beiden. We waren
drie jaar samen zo gelukkig geweest. We waren beiden ongelukkig in de jaren dat
we gescheiden werden door Vader's gevangenschap. En nu dit. Het was teveel
geweest allemaal. Was het een wonder? We gingen een paar dagen weg, maar het
echte contact was er niet. Vader had zijn eigen denkwereld waarin ik hem niet
kon volgen. Je snapt er niets van, je kunt het ook niet begrijpen wat het
allemaal geweest is.
DE EERSTE
JAREN NA DE OORLOG.
Zodra er met
kampvrienden gesproken werd over wat ze hadden meegemaakt stond ik erbuiten. Daar
begrijp je toch niets van. Later spraken we dan over wat er was voorgevallen
en zei Vader steeds: ik wil je geen verdriet van, ik hou zoveel van je, ik weet
ook niet hoe het komt, maar steeds is het de oorlog die tussen ons komt.
Ja, de
oorlog. Diezelfde oorlog had ons beiden veranderd. Schreef Vader niet: ' toen
ik bij je wegging was ik wel een Vader van drie kinderen, maar eigenlijk een
jongen. In deze jaren ben ik een man geworden met meer mensenkennis, maar ook
met vaster geloof.' Maar hoe was ikzelf? Zelf was ik immers ook een zeer
zelfstandige vrouw geworden die geleerd had te regelen en te organiseren. En
dat was ook niet zo eenvoudig om eraan te denken dat overleggen nu een eerste
eis was. De beslissingen waren vaak al door mij genomen voor ik aan het zo
noodzakelijk en dringende overleg ook maar een seconde had gedacht. Zo werd het
voor beiden een jaar van struikelen en vallen. Maar ook een jaar van zoeken en
herkennen, en heel langzaam elkaar weer vinden. Alleen de oorlog bleef taboe. In
die zin dat ik rustig vertellen kon over alles wat wij hadden meegemaakt, aan
vaak leuke dingen ook, over de zeer spannende voorvallen, de zorgen die er vaak
waren., en de angsten. Hoe meer ik vertelde, het was altijd met intense
belangstelling dat Vader luisterde. Maar waren er kampvrienden en kwam er een
druk gesprek op gang over de belevenissen en over de verschrikkingen die ze
hadden moeten doormaken dan moest ik er voor waken me vooral niet in die
conversatie te mengen. Wat dit geweest is kun je niet begrijpen. Meer dan eens
liep ik de kamer uit om zogenaamd iets te gaan doen. Ik moest weer in balans
komen. Vader kon het niet verdragen dat ik probeerde mee te denken en te praten
over zijn leven in die tijd.
Het was niet
alleen het oorlogsverleden dat Vader moeilijk kon verwerken. Ook de
teleurstelling op kerkelijk gebied, de verdeeldheid, het ontstaan van de kerk
artikel 31. In gevangenschap was ook de heer P.Jongeling (later leider van het
GPV) van mening dat er onder geen enkele voorwaarde een kerkscheuring mocht
komen en de politieke verwarring mocht niet uitmonden in de oprichting van een
nieuwe politieke partij. Vader had het er moeilijk mee. Hij kon dit maar niet
begrijpen. De bezoeken van Ds Jager uit Voorthuizen eindigden toen hem
duidelijk was dat Vader er niet over peinsde met hem mee te gaan.
Jaap werd
ziek: TBC. Hij moest een half jaar naar bed en zelf verwachtte ik in die
maanden een baby. Alice werd geboren op 18 juli 1946. Erg gespannen was Vader
en vol zorg of dit wel allemaal goed zou gaan. Dit is mijn eerste kind uit mijn
tweede huwelijk, zei hij later altijd. Heel gelukkig was hij dat na dit jaar
van spanningen en zorgen dit kindje geboren mocht worden. Een bijzondere band
was er en bleef er tussen die twee zolang Vader leefde.
De
oorlogsjaren waar voor ons beiden zo zwaar geweest. Maar het eerste jaar na de
oorlog, zei ik later, zou ik niet opnieuw willen beleven. We hielden beslist
veel van elkaar, maar telkens die spanningen en geen kansen te krijgen om
dingen en gebeurtenissen die verband hielden met Vader's gevangenschap samen te
bespreken. Het was zo verdrietig. We kwamen toch zover. Er is veel samen
gesproken en gebeden al was het voor Vader o zo moeilijk om weer gewoon, ook
voor mij, een opening te maken.
Misschien
heeft het bezoek van de familie G. veel ten goede bijgedragen aan een
voorzichtige verandering. De baby was geboren en Jaap was weer beter en nu
wilden ze een dagje komen. Zo gebeurde het. Ze bleven meeeten en terwijl we aan
tafel zaten met zijn vieren vroeg mevrouw G. mij of ik een voor haar zeer
belangrijke vraag zou willen beantwoorden. Voorzichtig reageerde ik daarop. Hopend
in stilte dat het niet al te moeilijk voor me zou zijn. Ze kwam toen met een
verhaal over haar relatie met haar man voor zijn gevangenschap en daarna, de
verandering, het zich buitengesloten voelen zodra de gevangenschap ter sprake
kwam. Ik weet het soms niet meer. We hadden altijd zo'n fijne relatie en nu is
het of er een taboe is. Mijn man en Uw man hadden samen zoveel contact en
konden zo goed met elkaar praten dat ik graag U wilde ontmoeten. Toen mijn man
hierheen wilde heb ik doorgezet mee te willen naar Ede. Mag ik het U vragen,
hoe is het toch met U en Uw man? Is het hier net zo? Hebt U ook zulke problemen
en hoe lost U dit op? Het was voor mij of dit hele verhaal met al zijn
bijzonderheden, die verder niet van belang zijn een sjabloon was van mijn eigen
ervaringen. Ik kon wel danken voor dit gesprek. Het was dus niet zo
uitzonderlijk, alleen hoe los je het probleem op? We hebben er samen na tafel
nog wat over gepraat en kwamen tot dezelfde conclusie. We moesten geduld
hebben, eindeloos veel geduld. En later de problemen in alle rust bepraten. En
als het enigszins kon niet boos worden. Wat ben ik dankbaar voor dit gesprek,
zei ze bij het weggaan. We wisten beiden hoe en wat de sleutel was om de deur
weer te openen. En dat was alleen maar liefhebben en geen verwijten maken. En
later rustig praten over het verdriet dat we elkaar ongewild aandeden. Een tijd
later bleek hoe het geluk weerkeerde in onze gezinnen. Uit de bezoekjes die
Vader bracht aan de familie, als hij daar in de buurt was, kwam zo duidelijk
naarvoren hoe gelukkig deze mensen samen waren.
Het leven
ging verder. Na vijf jaar ontvingen we nog een baby. Marianne werd geboren; een
allerliefste baby. Het was moeilijk haar niet te verwennen. Het ontbrak haar in
ons gezin dan ook niet aan aandacht. Het was een toegift en opnieuw een
bevestiging van de liefde die we voor elkaar voelden. Een band zo kostbaar en
teer, en ons zo dierbaar.
Iemand zei
eens: als je van elkaar houdt moet je elkaar ook wel eens bezeren. Je weet dat
niets meer pijn kan doen dan liefhebben. Vader en ik, we wisten dit heel goed.
Hiermee wil
ik mijn verhaal besluiten. Het is een heel lang verhaal geworden. Omziend naar
het verleden kan ik nu oud geworden alleen maar zeggen: Here ik dank U. Ik dank
U met heel mijn hart voor mijn huwelijk met Henk. Voor de kinderen die we samen
van U ontvingen. Dank Here dat U altijd met ons was. Dat U in voorspoed en
tegenspoed ons rustpunt bleef.